ECLI:NL:RBAMS:2019:6201

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
13/751515-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtstaat en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 augustus 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW) die was ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 maart 2019 door de District Court in Wrocław, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988 en momenteel gedetineerd in Nederland, wordt verdacht van diefstal, gepleegd door middel van braak. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 6 augustus 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de behandeling van zijn zaak in Polen en dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 OLW. De verdediging heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen. De rechtbank heeft ook de vereisten voor dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat aan deze eisen is voldaan. De opgeëiste persoon heeft niet voldaan aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, aangezien hij nog geen vijf jaar in Nederland verblijft.

De raadsvrouw heeft ook aangevoerd dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces heeft gekregen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze argumenten niet kunnen slagen, aangezien het vonnis in deze zaak dateert van vóór de wetswijzigingen in de Poolse rechtstaat. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751515-19
RK nummer: 19/3670
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 maart 2019 door de
District Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres] te [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C.A. Schulpen, advocaat te
Den Haag en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and binding judgement of the Regional Court for Wrocław-Śródmieścievan 22 mei 2017 (referentie: II K 152/17)
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van een jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
[X] No, the person did not appear in person at the trial at the hearing, as a result of which the ruling was made
(…) .
1. Should answer ‘no’ be marked please indicate which of the below circumstances take place:
(…)
b. the person concerned was summoned in person on 26 April 2017, and owing to this was informed of the date and place of the hearing, as a result of which the decision was rendered, and was also informed that a decision may be rendered in absentia, should he fail to appear at a hearing;
(…)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de behandeling van zijn zaak, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard, zodat geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in
artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat in het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is opgeroepen voor de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid. De rechtbank ziet in hetgeen de opgeëiste persoon heef gesteld geen aanleiding om aan de in het EAB opgenomen informatie te twijfelen. Gelet daarop is sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub a, OLW en bestaat geen aanleiding de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.

5.Beroep op artikel 6, vijfde lid, OLW

De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon gelijk moet worden gesteld aan een Nederlander. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 2017 in Nederland woont en werkt. Hij woont samen met zijn vriendin en ook familie van hem is in Nederland woonachtig. Weliswaar heeft de opgeëiste persoon nog niet vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verbleven, maar voor het overige voldoet hij aan alle vereisten voor gelijkstelling. De raadsvrouw heeft bepleit dat de overlevering wordt geweigerd, waarbij zij, zo begrijpt de rechtbank, kennelijk een beroep doet op de weigeringsgrond van artikel 6, tweede lid OLW.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
1. bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
2. vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Voor de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank:
  • een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
  • een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook door het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Vast staat dat de opgeëiste persoon nog geen vijf jaren in Nederland verblijft, zodat hij daarom al niet voldoet aan de voorwaarden als neergelegd in artikel 6, vijfde lid, OLW. Het verweer dat de opgeëiste persoon met een Nederlander moet worden gelijkgesteld en dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de uitvaardigende autoriteit geen terugkeergarantie heeft gegeven, wordt daarom verworpen.

6.Poolse rechtsstaat

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, gelet op de behandeling die de opgeëiste persoon in Polen eerder heeft ondergaan - hij is geslagen tijdens een politieverhoor - niet vast staat dat hij in Polen een eerlijk proces heeft gekregen.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van het verweer en daarbij gewezen op het feit dat het onderhavige overleveringsverzoek ziet op executie van een al opgelegde straf en dat de vragen over de Poolse rechtstaat in dit geval niet in het geding zijn omdat het vonnis dateert van vóór november 2017.
De rechtbank maakt uit de dossierstukken op dat de opgeëiste persoon heeft gesteld dat hij tijdens een verhoor door de politie in een andere strafzaak is geslagen door de politie. Wat daarvan ook zij, daaruit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat hij in deze zaak geen eerlijk proces heeft gekregen. Voor zover de raadsvrouw met dit verweer heeft beoogd zich te beroepen op de rechtspraak van deze rechtbank over de Poolse rechtstaat, overweegt de rechtbank dat dit beroep in dit verband niet kan slagen. Het vonnis in deze zaak dateert van 22 mei 2017. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechterlijke onafhankelijkheid ook vóór de wetswijziging van juli 2017 dusdanig in het geding was, dat in de strafzaak van de opgeëiste persoon op dat moment geen sprake was van een eerlijk proces.
De vraagtekens en twijfels die de raadsvrouw zet bij de totstandkoming van het vonnis zijn verder ook helemaal niet onderbouwd, zodat de rechtbank het verweer verwerpt.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Wrocław(Polen).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 augustus 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.