Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, die dateert van 14 juni 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 3 maart 2019 door de District Court in Wrocław, Polen, is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland.
De behandeling van de vordering vond plaats op 6 augustus 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.C.A. Schulpen, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. Tijdens de zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering niet kan plaatsvinden op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zitting die leidde tot het vonnis in Polen. De rechtbank oordeelt dat de garantie die is gegeven in het EAB niet voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW, omdat deze niet onvoorwaardelijk is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd, aangezien het EAB niet voldoet aan de wettelijke vereisten.
De beslissing is genomen door de voorzitter, mr. C.A. van Dijk, en de rechters mrs. C. Klomp en A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van de griffier, mr. J.B.C. van der Veer. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, OLW.