ECLI:NL:RBAMS:2019:6192

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
13/741040-19 en 13/654093-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging, medeplegen, en witwassen

Op 21 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 22-jarige man, die op 28 april 2019 samen met een mededader een straatroof heeft gepleegd in Duivendrecht. De verdachte heeft de aangever met geweld benaderd en zijn portemonnee met daarin €1460,- en bankpassen afgenomen. Na de beroving heeft de verdachte met de gestolen pinpas geld gepind. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en bedreiging, en aan het plegen van een pintransactie met de gestolen pinpas. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder een eerdere diefstal en het bezit van hennep, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toegewezen voor materiële en immateriële schade, en de verdachte is verplicht om deze schade te vergoeden. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk vonnis gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741040-19 en 13/654093-17 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 21 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena (namens zijn kantoorgenoot mr. E.G.S. Roethof) naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 28 april 2019 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer 1460 euro) en/of een of meer bankpassen en/of een of meer rijbewijzen, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( met kracht) een (elleboog)stoot tegen het gezicht, in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gegeven en/of (vervolgens)
- voornoemde [slachtoffer 1] (met kracht) bij zijn lichaam heeft/hebben vastgehouden en/of vastgepakt en/of (vervolgens)
- toen [slachtoffer 1] een foto wilde maken van het kenteken van het voertuig waarin verdachte en/of zijn mededader(s) re(e)d(en) met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer 1] is/zijn afgereden (waarbij voornoemde [slachtoffer 1] opzij moest springen ten einde een aanrijding te voorkomen);
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 28 april 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pin-/betaalautomaat heeft weggenomen een of meer geldbedragen (met een totale waarde van ongeveer 42 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, in elk geval door middel van een sleutel tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet is/zijn/was/waren gerechtigd (te weten een pin-/bankpas en/of bijbehorende pincode t.n.v. [slachtoffer 1] );
3.
(gevoegde zaak 13-654014-18)
hij op of omstreeks 11 oktober 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland op de openbare weg, te weten de Snellerwaardgracht, in elk geval een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (gouden) ketting, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welke diefstel werd voorafgegaan, vergezeld of gevolg van geweld en/of bedreiging van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of bij betrapping op heterdaad de vlucht aan zichzelf mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte,
- die ketting (met kracht) van de nek van voornoemde [slachtoffer 2] heeft getrokken en/of vervolgens
- een revolver, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, uit zijn broek heeft gehaald en/of deze vervolgens op de buik van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gericht en/of voor voornoemde [slachtoffer 2] heeft gehouden en/of getoond en/of vervolgens daarbij heeft gezegd: "Ik wil je niet schieten, maar als je me aanraakt ga ik je schieten. Ga weg van hier.", althans woorden van die aard en/of strekking;
4.
(gevoegde zaak 13-684117-19)
hij op of omstreeks 05 juli 2019 te Amsterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, de Rijksweg A2, een motorrijtuig, (personen)auto (merk Peugeot 208) (kenteken [kenteken 1] ), heeft bestuurd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
5.
(gevoegde zaak 13-684117-19)
hij op of omstreeks 5 juli 2019 te Utrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van minder dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
(gevoegde zaak 13-684117-19)
hij op of omstreeks 05 juli 2019, te Utrecht, in elk geval in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 1203,35 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

3.Het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van feit 4 nu van een rijontzegging geen stukken aanwezig zijn in het dossier. Van feit 4 dient verdachte te worden vrijgesproken.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gesteld dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, met de volgende kanttekeningen. Op de beelden is niet te zien dat verdachte geweld heeft gebruikt. Tevens zijn er onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er een bedrag van € 1.460,- is weggenomen, te meer nu aangever wisselend heeft verklaard over de herkomst van het geldbedrag. Ten aanzien van feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 3 ten laste gelegde wegens het ontbreken van steunbewijs. Voor het geval het rechtbank daar niet in mee gaat doet de verdediging een voorwaardelijk verzoek om de zaak aan te houden en aangever als getuige te horen. Ook voor het onder 4 ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen, nu de stukken met betrekking tot de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen in het dossier ontbreken. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het ontbreken van de stukken met betrekking tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (feit 4) tot gevolg heeft dat er sprake is van een onrechtmatige aanhouding en dat daarmee tevens de doorzoeking van de auto onrechtmatig was. Het met de doorzoeking verkregen bewijs moet dus uitgesloten worden, hetgeen als gevolg moet hebben dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 5 en 6 ten laste gelegde. Er zijn ten aanzien van feit 6 ook onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van witwassen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van aangever met betrekking tot de hoogte van het weggenomen contante geldbedrag. De herkomst van het bedrag is voldoende onderbouwd met stukken. Daar komt bij dat aangever direct bij zijn aangifte, korte tijd nadat het incident heeft plaatsvonden, heeft verklaard dat hij een bedrag van € 1.460,- in zijn portemonnee had zitten en dat dat bedrag is weggenomen.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of er sprake is van medeplegen.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Dit dient aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval te worden beoordeeld.
Hierbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat sprake is geweest van medeplegen. Als aangever bij de autowasstraat Happy Duck aankomt, staat naast de auto van aangever een Seat. Bij de Seat waren twee personen, verdachte en zijn mededader. Verdachte was zijn auto aan het stofzuigen, de mededader trekt aan de hendel van het linker portier van de auto van aangever, waarop deze de deur openmaakt. De mededader pakt de bril van de neus van aangever, maar aangever weet die terug te pakken en gooit deze op de passagiersstoel. Meteen daarop krijgt aangever van de medeverdachte een stoot op zijn linkerkaak, met flinke kracht. Verdachte voegt zich bij de worsteling tussen de medeverdachte en aangever en pakt daarop de portemonnee van aangever uit de deur van de auto en loopt een rondje om de auto, terwijl de medeverdachte aangever nog steeds vasthoudt. Verdachte haalt de pasjes uit de portemonnee en gooit de portemonnee daarna in de richting van de deur, waarbij al het geld uit de portemonnee valt. Verdachte en zijn mededader rapen het geld van de grond op. Daarna stapt verdachte in de auto. Aangever loopt naar de achterkant van de Seat van verdachte om een foto te maken van het kenteken. Verdachte rijdt versneld achteruit met de auto in de richting van aangever. Aangever moet wegstappen om niet aangereden te worden. De mededader raapt op dat moment nog geld van de grond op. De mededader rent vervolgens weg en stapt als bijrijder in de auto van verdachte.
Uit dit geheel van gedragingen blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte hebben samengewerkt bij de gewelddadige beroving van aangever. De rechtbank oordeelt dat sprake is van medeplegen.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Feit 3
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde diefstal met geweld heeft begaan. De informatie dat verdachte de dader zou zijn, is uitsluitend van één en dezelfde bron afkomstig, te weten van aangever. De rechtbank ziet in het rapnummer en de verklaring van verdachte voorafgaande aan zijn voorgeleiding onvoldoende steunbewijs om tot het oordeel te komen dat verdachte de dader is van dit feit. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 3.
Het voorgaande leidt ertoe dat het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om aangever als getuige te horen geen verdere bespreking behoeft.
Feit 4
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde te komen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid was ontzegd om motorrijtuigen te besturen. Verdachte zal van feit 4 worden vrijgesproken.
Feiten 5 en 6
Rechtmatigheid van het bewijs
Naar aanleiding van een Automatic Number Plate Recognition melding werd op 5 juli 2019 op de A2 de aandacht gevestigd op de auto van verdachte, een Peugeot 208 met kenteken [kenteken 1] . De verbalisanten zien in het systeem dat de rijbevoegdheid van verdachte hem was ontzegd van 18 april 2019 tot 15 okt 2019 en dat zijn rijbewijs vanaf 30 april 2019 bij het CVOM zou liggen. Op deze basis van deze informatie was ten tijde van de aanhouding sprake van een redelijk vermoeden van schuld en mocht de politie overgaan tot de aanhouding van verdachte voor overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet en controle van zijn identiteit. Dat de rechtbank verdachte nu vrijspreekt van overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet, maakt de aanhouding en het daaropvolgende onderzoek niet onrechtmatig. Een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering doet zich dan ook niet voor, zodat geen aanleiding bestaat voor bewijsuitsluiting.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Feit 5
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte bewezen dat hij het onder 5 ten laste gelegde, een overtreding, heeft begaan.
Feit 6
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat, in een geval zoals dat van verdachte, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit strafbare feiten aanwezig is, witwassen bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Allereerst zal vastgesteld moeten worden of de in het dossier aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de vermogensbestanddelen. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
De rechtbank stelt vast dat gelet op de feiten en omstandigheden, te weten het in de auto aantreffen van de hennep, telefoons, het geldbedrag in combinatie met het inkomen van verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, van dien aard zijn dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van het door verdachte voorhanden hebbende geldbedrag rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het bedrag. Verdachte heeft verklaard dat hij met het geld een kinderwagen wilde gaan kopen. Het geld was deels van hem en deels van zijn vriendin. Zijn vriendin werkt en hij had zelf ook geld gespaard van eerdere (zwarte) werkzaamheden en van zijn uitkering, aldus verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte voldoende concreet en verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte onlangs vader is geworden en de kosten voor een kinderwagen in de richting van het aangetroffen geldbedrag kunnen gaan. De rechtbank weegt daarnaast mee dat uit nader onderzoek niet is gebleken dat verdachte handelt in hennep of anderszins. De aangetroffen hoeveelheid hennep betreft ook een geringe hoeveelheid. Het voorgaande brengt met zich dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 6.
3.4.
Bewijsmiddelen
ten aanzien van feit 1:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019088102-1 van 28 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , met bijlage, doorgenummerde pagina 1-8.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van aangever [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op 28 april 2019 omstreeks 19 uur ben ik op de Industrieweg 9 te Duivendrecht slachtoffer geworden van een straatroof. Een van de daders heeft mij met zijn elleboog op de linkerkant van mijn kaak geraakt. Ik heb daar nu pijn aan mijn kaak van. Ik ben met mijn auto naar de autowasstraat Happy Duck gegaan. Op het moment dat ik kwam aan rijden was het daar erg druk. Aan mijn linkerzijde stond een lichtblauwe Seat. Bij de Seat waren twee personen. Ik zal ze volgt omschrijven. Ik zal beginnen met dader 1, ik heb begrepen dat hij [dader 1] heet. Ik heb zijn naam en telefoon nummer na het incident gekregen van een getuige. [dader 1] is ook de dader die geweld tegen mij heeft gebruikt. Dader 2: dit was de chauffeur van de Seat. Deze dader heeft uiteindelijk mijn portemonnee gepakt uit de deur van mijn auto. De chauffeur van de Seat was zijn auto aan het stofzuigen. Ik zag dat [dader 1] erbij stond maar wat hij aan het doen was heb ik niet gezien. Ik ben op de parkeerplaats gaan staan en ik was nog steeds aan het bellen. [dader 1] kwam meteen naar mij toe en heeft mijn bril van mijn neus opgepakt. Meteen daarna kreeg ik van [dader 1] zijn rechter elleboog een stoot op mijn linkerkaak. Het was met flinke kracht en zeer opzettelijk gericht naar mij toe. [dader 1] heeft mij toen vastgepakt. De andere man heeft toen mijn portemonnee uit de deur gepakt. Ik zag dat de andere man mijn pasjes uit mijn portemonnee haalde en vervolgens mijn portemonnee in de richting van mijn deur gooide. Toen hij gooide met mijn portemonnee viel al het geld eruit. Ik had namelijk 1460 euro in mijn portemonnee. Al mijn pasjes inclusief mijn rijbewijs, Nederlandse en Ghanese, zaten in deze portemonnee. Creditkaart, bankpassen van ING en ABN Amro waren allemaal weggenomen uit de portemonnee. Op het moment dat al het geld uit mijn portemonnee op de grond viel liet [dader 1] mij los en is het geld op gaan rapen.
Ik ben uit mijn auto gestapt en wilde een foto met mijn telefoon maken van het kenteken van de auto. Doordat de chauffeur heel hard naar achter reed moest ik aan de kant springen en kon ik geen foto maken. Als ik niet aan de kant was gesprongen dan wszeker tegen mij aangereden.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019088102-6 van 5 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] , met bijlagen, doorgenummerde pagina 24-47.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Naar aanleiding van de vordering werden door Happy Duck de camerabeelden van de auto wasplaats en de stofzuigerplaatsen beschikbaar gesteld. Ik zag op de beelden van de wasplaats op 28 april 2019 een blauwe auto van het merk Seat achteruit de wasplaats in reed. Ik zag dat het kenteken van deze auto [kenteken 2] betrof. Ik zag dat de bestuurder uitstapte en de auto waste. De bestuurder zal verder in dit verhaal NN2 worden genoemd. Ik zag dat op de beelden van de stofzuigplaatsen dezelfde blauwe Seat parkeerde. Ik zag dat NN2 uitstapte. Ik zag vervolgens dat de bijrijder uit de blauwe Seat stapte (NN1). Terwijl NN1 uit de auto stapte zag ik dat er een grijze Volkswagen Golf station het terrein op reed, de betrof de auto van het slachtoffer. Het leek erop alsof NN1 en NN2 contact met elkaar hadden. Ik zag dat na dit contactmoment NN2 ook in de richting van de auto van het slachtoffer keek. Ik zag dat om 18:58:31 uur het slachtoffer de deur van zijn auto opende. Ik zag dat NN1 direct weer richting het slachtoffer liep. Ik zag dat NN1 zijn linker arm/hand in de auto stak richting het slachtoffer. Ik zag dat er een worsteling tussen NN1 en het slachtoffer ontstond. Ik zag dat NN1 een korte snelle beweging richting het slachtoffer maakte met zijn linkerarm. Het leek op een stoot of klap. Om 18:58:40 uur voegde NN2 zich bij de worsteling tussen NN1 en het slachtoffer. NN2 gaat links van NN1 staan, NN2 zijn linkerhand bevond zich daardoor ter hoogte van de openstaande autodeur. Daarna zag ik dat NN2 weg liep richting de achterkant van de auto van het slachtoffer. Tegelijkertijd kwam het slachtoffer de auto uit. Ik zag dat NN1 het slachtoffer ter hoogte van zijn arm/zij vast had. Ik zag dat het slachtoffer op de grond viel terwijl hij uit de auto stapte. Terwijl het slachtoffer op de grond viel rende NN2 naar de andere kant van de auto. Ik zag dat NN2 een donker voorwerp over de auto heen gooide in de richting van het slachtoffer. Ik zag dat het voorwerp op de grond viel, terwijl het voorwerp viel verspreidden er meerdere losse voorwerpen zich over de grond. Ik zag dat NN1 op het voorwerp af liep. Ik zag dat NN1 en NN2 gehurkt de gevallen voorwerpen van de grond af pakten. Ik zag dat NN2 de spullen van de grond pakte en vervolgens richting de bestuurderskant van de blauwe Seat liep. Ik zag dat NN2 aan de bestuurderskant van de blauwe Seat instapte. Om 18:59:10 uur zat NN2 in de blauwe Seat. Ik zag dat het slachtoffer naar de achterkant van de blauwe Seat liep. Ik zag dat de achteruitrijverlichting van de blauwe Seat aanging. Ik zag dat de blauwe Seat achteruit reed terwijl het slachtoffer achter het voertuig stond. Ik zag dat de blauwe Seat versneld achteruit reed in de richting van het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer weg moest stappen om niet aangereden te worden door de blauwe Seat.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2019088102-10 van 2 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina 21.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op de beelden van carwash “Happy Duck”, was te zien dat de auto van de verdachten een blauwkleurige Seat betrof voorzien van het kenteken [kenteken 2] . De betrokken auto bleek op naam te staan van mevrouw [naam] . Bij het raadplegen van de politiesystemen bleek er een registratie te zijn opgemaakt op 18 april 2019 waarin was opgetekend dat [naam] een relatie (is van) en kind heeft met [verdachte] . In de politiesystemen heeft [verdachte] een foto die is gemaakt is op 7 februari 2018. Bij het bekijken van deze foto en de bewegende beelden van Carwash Happy Duck en de beelden van sigarenmagazijn “ [naam winkel] ” herken ik [verdachte] voornoemd.
4. Een proces-verbaal van bevindingen aangaande (im)materiële schaderaming met nummer PL1300-2019088102-28 van 28 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , met bijlagen, doorgenummerde pagina 51-59.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van het geldbedrag € 1.460,- heb ik op 21 mei telefonisch contact gehad met de heer [slachtoffer 1] met de vraag of hij aan kon tonen dat dit redelijk aanzienlijke bedrag ook daadwerkelijk in zijn portemonnee had gezeten en niet zomaar ten gunste van hem was opgevoerd. [slachtoffer 1] vertelde mij dat hij zoveel geld in zijn portemonnee had, omdat hij een rekening van € 1.460,- moest betalen. 460,00 euro in de portemonnee was van hemzelf en daarnaast had hij 1.000,00 euro van een vriend ontvangen. Ik heb [slachtoffer 1] er mee geconfronteerd dat hij in zijn aangifte aan had gegeven dat hij dit geld van zijn broer had gekregen. [slachtoffer 1] vertelde dat hij het geld van een vriend ( [vriend] ) had geleend en deze vriend “broer” noemde. Op 21 mei 2019 ontving ik van het slachtoffer [slachtoffer 1] twee documenten via de mail gerelateerd aan [vriend] die hem het geld had gegeven. Ik heb [slachtoffer 1] verzocht om de contactgegevens van [vriend] zodat ik deze informatie kon verifiëren. [vriend] reageerde: [slachtoffer 1] had hem gevraagd om hen 1.000,00 te lenen. Op 27 mei, de dag na zijn salarisstorting van 26 mei 2019, had hij 1.770,- gepind bij Bijlmerplein 207 en hiervan cash 1.000,00 gegeven aan [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van feit 2 en 5 sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van deze feiten komt.
ten aanzien van feit 2:
1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1300-2019088102-1 van 28 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] , met bijlage, doorgenummerde pagina 1-8.
2. Een proces-verbaal van verhoor van aangever met nummer PL1300-2019088102-7 van 30 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , met bijlagen, doorgenummerde pagina 9-15.
3. Een proces-verbaal van bevindingen camerabeelden [naam winkel] met nummer PL1300-2019088102-9 van 1 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina 22-23.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 augustus 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.
ten aanzien van feit 5:
1. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2019199421-4 van 5 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina 9-14.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL0900-2019199701-3 van 6 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 5] , met bijlagen, doorgenummerde pagina 27-31.
3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 augustus 2019, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 3.4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 28 april 2019 te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1460 euro en bankpassen en rijbewijzen, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- met kracht een elleboogstoot tegen het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gegeven en vervolgens
- voornoemde [slachtoffer 1] bij zijn lichaam heeft/hebben vastgepakt en vervolgens
- toen [slachtoffer 1] een foto wilde maken van het kenteken van het voertuig waarin verdachte reed met meer dan geringe snelheid op [slachtoffer 1] is afgereden waarbij voornoemde [slachtoffer 1] opzij moest springen ten einde een aanrijding te voorkomen;
2.
op 28 april 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pin-/betaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen met een totale waarde van 42 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pin-/bankpas t.n.v. [slachtoffer 1] ;
5.
(gevoegde zaak 13-684117-19)
op 5 juli 2019 te Utrecht, opzettelijk aanwezig heeft gehad 6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daaraan zouden de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden zoals door de reclassering geadviseerd en moeten die voorwaardendadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast eventueel nog een taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte heeft lange tijd in voorarrest gezeten en is daarmee al voldoende gestraft. Hij is bereid mee te werken aan reclasseringstoezicht mocht de rechtbank dat nodig achten. Er is geen sprake van onwil. Verdachte probeert geld te verdienen en wil graag zijn kind opvoeden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en heeft vervolgens met de bij de diefstal gestolen pinpas pinbetalingen verricht. Verdachte heeft geen rekening gehouden met het feit dat slachtoffers van dergelijke gewelddelicten zich doorgaans nog geruime tijd zeer angstig en onveilig voelen en is slechts uit geweest op persoonlijk gewin. Daarnaast heeft verdachte er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Voorts heeft verdachte hennep (zij het in een geringe hoeveelheid) aanwezig gehad.
Uit het 14 pagina’s tellende strafblad van verdachte van 9 juli 2019 blijkt dat hij veelvuldig met politie en justitie in aanraking is geweest en eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. De eerder aan hem opgelegde straffen en de omstandigheid dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een proeftijd van een voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht liep voor een straatroof hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw een gewelddadig feit te plegen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de adviezen en de persoonlijke omstandigheden, zoals die zijn gebleken uit de verschillende reclasseringsrapporten over verdachte en besproken en toegelicht zijn op de terechtzitting door T. Fick, reclasseringswerker. Uit het meest recente reclasseringsrapport van 2 augustus 2019, opgesteld door mevrouw M. Rovers, volgt dat het risico op recidive als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. De reclassering acht nader onderzoek naar eventuele persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte, geïndiceerd. Het schorsingstoezicht is niet helemaal goed verlopen. Verdachte is op twee van de vier afspraken niet verschenen. De reclassering is echter bereid om verdachte verder te begeleiden en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
De rechtbank neemt dit advies over. Verdachte heeft zich ter terechtzitting – hoewel niet van harte – bereid verklaard om mee te werken met de reclassering. Gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat hij een toekomst wil opbouwen met zijn vriendin en zijn kind is de rechtbank van oordeel dat verdachte nog een kans verdient, maar niet voordat is afgerekend met het verleden.
Gezien de ernst van de feiten 1 en 2 kan niet volstaan worden met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) met betrekking tot een straatroof. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee dat sprake is van medeplegen en dat er meer dan licht geweld is toegepast. Ook de omstandigheid dat verdachte een strafblad heeft, in een proeftijd liep van een voorwaardelijke straf ten tijde van het bewezenverklaarde en niet op alle afspraken met de reclassering is verschenen en daarmee niet heeft voldaan aan de schorsingsvoorwaarden, weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
Alles afwegende acht de rechtbank voor feit 1 en 2 oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten moet van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf worden afgetrokken. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.
De rechtbank ziet met de officier van justitie en de reclassering aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De rechtbank baseert dit op het strafblad van verdachte, de omstandigheid dat verdachte in een proeftijd liep van een straatroof en nu opnieuw is overgegaan tot een straatroof enen uit de risicotaxatie van de reclassering.
Artikel 62 van het Wetboek van Strafrecht schrijft voor dat voor feit 5, zijnde een overtreding, een aparte straf dient te worden opgelegd. De rechtbank acht het gelet op de geringe hoeveelheid hennep en de hiervoor genoemde gevangenisstraf niet opportuun om voor feit 5 een aparte (extra) straf op te leggen. Volstaan zal daarom – voor dat feit – worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
De voorlopige hechtenis van verdachte was geschorst onder voorwaarden. . In de de ernst van de bewezen feiten 1 en 2 alsmede in de omstandigheid dat verdachte niet op alle afspraken bij de reclassering is verschenen tijdens zijn schorsingstoezicht, ziet de rechtbank aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Zoals hiervoor ook overwogen, is de rechtbank van oordeel dat eerst afgerekend moet worden over het verleden. Daarna krijgt verdachte de kans om zijn leven een goede wending te geven door mee te werken met het pakket aan maatregelen van de reclassering en geen strafbare feiten meer te plegen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst van 26 juli 2019 de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Geld 1203,35 euro 2447858
2 1.00 STK Zaktelefoon APPLE Iphone 6s 2448594
3 1.00 STK Personenauto [kenteken 1] PEUGEOT grijs 2012 Kl:grijs G2391157
4 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG 2448595
5 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 2448596
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd dient te worden verklaard en dat de inbeslaggenomen telefoons terug mogen naar de rechthebbende. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het beslag met betrekking tot de personenauto (nummer 3).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle voorwerpen teruggegeven dienen te worden aan verdachte, inclusief de personenauto.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt als volgt.
Retour rechthebbende
De onder 1, 2, 4 en 5 inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten het geldbedrag en de telefoons, behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden geretourneerd. Gelet op de vrijspraak voor feit 6 dient het geldbedrag te worden geretourneerd aan verdachte.
Beslag personenauto
Het beslag op de personenauto op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering dient te worden opgeheven. Nu het beslag op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (conservatoir beslag) nog altijd voortduurt zal het er feitelijk op neer komen dat de personenauto (nog) niet aan verdachte zal worden teruggeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
Benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal een bedrag van € 1.690,78 aan materiële schade (bestaande uit € 39,78 voor zijn rijbewijs, € 31,50 voor een kentekenbewijs, € 7,50 voor de bankpas, € 1.460,- aan contant geld, € 42,- aan gepind geld, € 10,- voor pasfoto’s en € 100,- voor een sweater) en een bedrag van € 750,- aan immateriële schade. Het totaal bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is, behoudens de € 100,- voor de sweater. De raadsman heeft zich gerefereerd ten aanzien van de kostenposten voor het rijbewijs, het kentekenbewijs, het gepinde geld en de bankpas. Onder verwijzing naar het eerder bepleitte standpunt met betrekking tot het contante geldbedrag dient de benadeelde partij ten aanzien daarvan niet-ontvankelijk te worden verklaard. Hetzelfde geldt voor kosten ten aanzien van de sweater en de pasfoto’s, nu niet duidelijk is of de benadeelde partij deze kosten daadwerkelijk heeft gemaakt. Tot slot dient de immateriële schade eveneens niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat onvoldoende is onderbouwd dat er sprake is van psychische klachten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde materiële schadevergoeding is voldoende onderbouwd met uitzondering van de kosten voor de sweater. Aan materiële schadevergoeding zal daarom een bedrag van € 1.590,78 worden toegewezen. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade nu er sprake is van lichamelijk letsel door de beroving. Bij de begroting van de schade houdt de rechtbank ook rekening met de psychische gevolgen die de beroving voor de benadeelde partij hebben gehad. De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 750,- redelijk en billijk en zal deze dan ook toewijzen. Het totaal bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd, te weten 28 april 2019.
In het geval een ander of anderen worden veroordeeld om dezelfde schade te vergoeden, hoeft verdachte alleen het bedrag te betalen dat niet al door of namens die ander of anderen is betaald.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. Ook deze schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk opgelegd.
9.2.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 3)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in een bedrag van € 1.925,- aan materiële schade en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank oordeelt als volgt. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken van feit 3.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 7 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/654093-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 april 2018 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 57, 62, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3, 4 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging van geweld tegen personen gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en andere deelnemers aan het misdrijf, de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het geslotene te verzekeren;
ten aanzien van feit 2:
-
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
ten aanzien van feit 5:
-
handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 en 2:
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich gedurende de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. zich, indien uit diagnostiek een behandeladvies voortvloeit, gedurende de proeftijd laat behandelen door de Waag Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. mee dient te werken aan toeleiding naar een begeleid wonen instelling, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde dienst zich vervolgens aan de huisregels en het dagprogramma te houden dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. mee dient te werken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde dient de reclassering inzicht te geven in zijn financiën en schulden;
5. mee dient te werken aan diagnostiek door de Waag Amsterdam of een soortgelijke zorgverlener en het eventueel daaruit volgende behandeladvies op dient te volgen;
6. afspraken blijft maken met zijn moeder over het minimum aantal nachten per week dat hij bij haar verblijft en zich daaraan houdt;
7. voldoet aan de verplichtingen die horen bij een traject WPI in verband met een uitkering;
8. mee dient te werken aan de Top600 aanpak.
Geeft aan de Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van feit 5:
Bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld 1203,35 euro 2447858
2 1.00 STK Zaktelefoon APPLE Iphone 6s 2448594
4 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG 2448595
5 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 2448596
Heft op het beslag op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van:
3 1.00 STK Personenauto [kenteken 1] PEUGEOT grijs 2012 Kl:grijs G2391157
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 1.590,78 aan materiële schadevergoeding en € 750,- aan immateriële schadevergoeding. Het totaal bedrag € 2.340,78 (tweeduizend driehonderdveertig euro en achtenzeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 28 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1] te betalen de som van € 2.340,78 (tweeduizend driehonderdveertig euro en achtenzeventig cent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 28 april 2019, tot aan de dag van de algehele voldoening, behoudens voor zover deze reeds door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 33 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 10 april 2018 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.C.M. Oude Hengel, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K.M.H. Stikkers en L.P.H. Borghans, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 augustus 2019.