ECLI:NL:RBAMS:2019:619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
13/706420-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1978, was niet verschenen op de zitting op 14 september 2018, waardoor verstek werd verleend. De officier van justitie, mr. C.H. de Kraker-Koch, heeft de vordering ingediend. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen op 2 mei 2016 en in de periode van 2 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 2 mei 2016 de politie een melding ontving van een getuige die acht mannen zag goederen inladen in een busje, vermoedelijk bestemd voor een hennepkwekerij. Bij controle van het busje werden goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de opzet van een hennepplantage. Daarnaast werd op 19 juli 2016 een doorzoeking uitgevoerd op een adres waar verdachte vermoedelijk een hennepkwekerij aan het opbouwen was. De rechtbank heeft op basis van de verzamelde bewijsmiddelen geoordeeld dat de verdachte wist dat de goederen bestemd waren voor de grootschalige hennepteelt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 120 dagen bij niet-naleving. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706420-17
Datum uitspraak: 28 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 14 september 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte is hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet verschenen. Tegen verdachte is daarom verstek verleend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet op 2 mei 2016 te Amsterdam;
2. het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet in de periode van 2 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 op de locatie [adres] te Amsterdam.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Ten aanzien van feit 1:
Op 2 mei 2016 omstreeks 18:46 uur krijgt de politie een melding van getuige [getuige 1] . Zij verklaart dat zij bij de [adres 2] ziet dat acht mannen goederen, die vermoedelijk gebruikt kunnen worden bij het opzetten van een hennepkwekerij, inladen in een busje met de opdruk [naam] . De bus is dan net wegereden. Via cameratoezicht blijkt dat de bus op dat moment op de Prins Hendrikkade rijdt ter hoogte van het Damrak. Omstreeks 19:00 uur wordt aan de bus een stopteken gegeven. In de bus zitten verdachte en twee medeverdachten. Een van de verbalisanten kijkt in de bus en treft daarin goederen aan die gebruikt worden bij het opzetten van een hennepplantage. Als de bus kort daarna op het politiebureau wordt doorzocht, treffen verbalisanten een schakelbord, een waterreservoir, een slakkenhuis, drie ventilatoren, drie kweektenten en 231 plantenbakken aan.
Ten aanzien van feit 2:
Ten behoeve van het onderzoek 13Inktrol is een technische actie aangesloten op een telefoonnummer dat in gebruik bleek te zijn bij verdachte. Na het beluisteren van diverse gesprekken ontstond bij de politie het vermoeden dat verdachte een hennepplantage aan het opbouwen was op het adres [adres] te Amsterdam. Op 19 juli 2016 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op dit adres. Tijdens deze doorzoeking zijn zestien armaturen, achttien assimilatielampen, een elektriciteitssnoer, een koolstoffilter, twee tijdschakelaren, twee luchtafzuigers en twee ventilatoren in beslag genomen. De politie vermoedt dat sprake is van een hennepkwekerij in aanbouw.
De rechtbank ziet zich in beide zaken voor de vraag gesteld of verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat er goederen in de bus en/of op het adres [adres] aanwezig waren welke bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Getuige [getuige 1] heeft op 2 mei 2016 een melding gedaan bij de politie en verklaard dat zij zag dat meerdere mannen goederen die vermoedelijk kunnen worden gebruikt in een hennepkwekerij in een busje met het logo [naam] aan het laden waren Verdachte is kort daarna door de politie met twee medeverdachten aangetroffen in het betreffende busje. In het busje zijn vervolgens goederen aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de hennepteelt. Verdachte heeft hierover geen verklaring willen afleggen. Gelet op de professionele aard en de samenhang van de aangetroffen goederen, kan worden geconcludeerd dat de goederen bestemd waren voor het opzetten van een professionele hennepkwekerij.
Ten aanzien van feit 2:
De officier van justitie heeft ook voor dit feit een veroordeling gevraagd. Zij baseert zich hierbij op diverse observaties door de politie waarbij is gezien dat verdachte de woning aan de [adres] binnengaat, afgeluisterde telefoongesprekken die over het telen van hennep gaan en het aantreffen van goederen op voornoemd adres die onmiskenbaar zijn bestemd voor de hennepteelt.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de professionele aard van de in de bus aangetroffen goederen, het niet anders kan dan dat deze goederen, in onderling samenhang bezien, bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige teelt in hennep.
Verdachte is op 2 mei 2016 in de bus met de goederen aangetroffen en heeft hier zelf niets over willen verklaren. Uit het dossier en de hieronder opgenomen overwegingen over feit 2 blijkt dat verdachte zich in de betreffende periode bezig hield met professionele hennepteelt en hierin een leidinggevende rol heeft gehad. Gelet hierop en gelet op de korte tijdspanne tussen het inladen en het aantreffen van verdachte in het busje, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat hij deze goederen vervoerde en voorhanden had.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is ten aanzien van de aangetroffen goederen op het adres [adres] te Amsterdam van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de professionele aard van de aangetroffen goederen, het niet anders kan dan dat deze goederen, in onderling samenhang bezien, bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige teelt in hennep.
De rechtbank is tevens van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen op het adres [adres] te Amsterdam en overweegt daartoe als volgt. Op 13 juli 2016 ontstaat naar aanleiding van afgeluisterde telefoongesprekken van verdachte het vermoeden dat hij zich bezighoudt met het opzetten van een hennepkwekerij. Uit een technische actie blijkt dat verdachte op 13 en 14 juli 2016 met zijn auto bij het adres [adres] te Amsterdam in de buurt heeft gestaan. Vervolgens is op 15 juli 2016 tijdens een observatie gezien dat verdachte geparkeerd staat op de [adres 3] te Amstelveen ter hoogte van nummer [huisnummer] en contact heeft met een andere man, welke later is herkend als [betrokkene] . Een verbalisant heeft gezien dat verdachte en [betrokkene] minimaal vier tot zes transformatoren en twee dozen in het voertuig van verdachte laadden. Volgens de verbalisanten zijn dit transformatoren die worden gebruikt voor de stroomvoorziening van een hennepkwekerij. Hierna is verdachte naar het pand op het adres [adres] gereden. Hier is gezien dat verdachte, samen met een andere man, de goederen uit zijn kofferbak haalt en naar binnen brengt in het pand op [adres] . Vervolgens is op 19 juli 2016 tijdens een doorzoeking op [adres] een hennepkwekerij in aanbouw aangetroffen. Tijdens de observaties is gezien dat verdachte meerdere keren bij het pand aan [adres] is geweest en dus zelf onder meer spullen die gebruikt kunnen worden bij de productie van hennep naar binnen heeft gebracht. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte in de periode van 13 juli 2016 tot 19 juli 2016 een hoeveelheid goederen voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze goederen bestemd waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt.
Voorts is verdachte tijdens het in- en uitladen van genoemde spullen gezien met andere mannen en heeft hij veelvuldig telefonisch contact gehad met anderen over de hennepteelt. De rechtbank is daarom tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 2 mei 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen heeft vervoerd en voorhanden gehad, te weten
- 3 kweektenten en
- 231 plantenbakken en
- 1 slakkenhuis en
- 3 ventilatoren en
- 1 schakelbord en
- 1 waterreservoir,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 13 juli 2016 tot en met 19 juli 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen op de locatie [adres] voorwerpen te weten
- 16 armaturen
- 18 assimilatielampen
- 1 schakelbord
- 2 tijdschakelaars
- 1 koolstoffilter
- 2 luchtafzuigers
- 2 ventilatoren
- 4 boormachines
- 3 kabels
- 1 zaagmachine
- 1 spanningzoeker
voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 mei 2016 en in de periode van 13 juni 2016 tot 19 juli 2016 een aanzienlijke hoeveelheid goederen voorhanden gehad die bestemd zijn voor de grootschalige en/of professionele productie van hennep. Uit tapgesprekken en observaties leidt de rechtbank af dat verdachte degene is die deze goederen levert aan anderen. Verdachte heeft hiermee een organisatorische en leidinggevende rol gehad in de voorbereiding van grootschalige en/of professionele hennepteelt. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Hennepteelt (en het faciliteren daarvan) werkt andere vormen van criminaliteit in de hand. Thuiskwekerijen zorgen bovendien voor grote onveiligheid voor omwonenden.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij zich, blijkens zijn strafblad van 24 augustus 2018, niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank acht daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hetgeen tot strafvermindering leidt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van 240 uren te vervangen door 120 dagen hechtenis in dit geval passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorwerpen vervoeren en voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2018.