7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de mobiele telefoon van een 13-jarig meisje gestolen, waarbij hij deze telefoon uit de hand van het meisje heeft gerukt en waarbij hij vervolgens heeft gedreigd haar te zullen slaan als zij niet weg zou gaan. Nadat verdachte voor dit feit was aangehouden heeft hij de verbalisant die hem naar het politiebureau bracht bedreigd en beledigd.
Ook heeft hij een neef van hem mishandeld. Na zijn aanhouding voor dit feit heeft hij geweigerd om gehoor te geven aan de vordering van de verbalisant om mee te werken aan een bloedonderzoek.
Na een andere aanhouding heeft verdachte zijn cel zodanig bevuild dat deze tijdelijk onbruikbaar was en heeft hij een kraan in de doucheruimte van het cellenblok vernield. Enkele weken later heeft hij in het politiebureau een ruit van een deur van het passantenverblijf kapot getrapt. Weer enkele weken later heeft hij een opsporingsambtenaar bespuugd. Nog weer enkele weken later heeft hij van een slachtoffer de mobiele telefoon in stukken gebroken. Na zijn aanhouding heeft verdachte zijn cel bekrast en onder gespuugd.
Door deze reeks van strafbare feiten heeft verdachte angst, pijn, schade, ergernis en/of grote overlast voor de betrokkenen veroorzaakt.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte een lange justitiële geschiedenis heeft. Vanaf 1999 is hij vele malen veroordeeld voor met name vermogens- en geweldsdelicten. In 2012 is hem de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 2 jaren. Na afloop van de ISD-maatregel lijkt het enige tijd rustig te zijn geweest, maar na juli 2017 is opnieuw sprake van een groot aantal justitiecontacten, waaronder de feiten waarop deze strafzaak ziet.
In het door GGZ Reclassering Inforsa over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 juli 2019 is vermeld dat verdachte kampt met voortdurende sociaal maatschappelijke problemen, verslavingsproblemen en emotionele problemen. Tijdens de aan verdachte opgelegde ISD-maatregel van april 2012 tot mei 2014 heeft hij gebruik gemaakt van het hulpverleningsaanbod, waardoor hij vooral op het gebied van praktische zaken meer stabiliteit wist te bereiken. Na afloop van de ISD-maatregel is hij enkele jaren niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Daarna is opnieuw maatschappelijke teloorgang ontstaan, waarbij de persoonlijkheidsstructuur en de verslavingsproblematiek een prominente rol speelden. Zijn woonplek bij HVO Querido is hij door eigen toedoen kwijtgeraakt en sinds oktober 2018 is hij zonder vaste woon- of verblijfplaats. Er is sprake van een alcohol- en cocaïneverslaving.
Op 30 mei 2019 heeft verdiepingsdiagnostiek door een psycholoog plaatsgevonden. De conclusies daarvan zijn in het reclasseringsrapport opgenomen. Ter terechtzitting is de volledige rapportage aan het dossier toegevoegd. Verdachte wordt omschreven als een gemiddeld intelligente man, bij wie sprake is van een forse verslavingsproblematiek, ADHD en mogelijke persoonlijkheidsproblematiek. Hij dreigt snel te worden overspoeld door gevoelens van woede, eenzaamheid en mislukking. Om deze gevoelens te onderdrukken neemt hij zijn toevlucht tot verdovende middelen. In het verleden heeft verdachte vooral vanuit een recalcitrante opstelling aandacht voor zijn problemen proberen te krijgen. Hij toont echter ook schaamte en schuld en heeft ziektebesef en ziekte inzicht. De psycholoog is van mening dat een klinische opname gericht op de verslavingsproblematiek en het versterken van de coping is geïndiceerd. Tijdens het gesprek met de psycholoog toonde verdachte zich zeer gemotiveerd voor een dergelijke behandeling. Hoewel hij een duidelijke veranderwens naar voren heeft gebracht, zal het, mede als gevolg van de bij verdachte bestaande problematiek, lastig voor hem zijn om deze behandeling vol te houden. Bij een vrijblijvende behandeling is het risico op afhaken groot. Na de opname is ambulante nazorg nodig, gericht op verslaving, praktische ondersteuning en zelfwaardering.
Gezien de complexe emotionele-, verslavings- en sociaal maatschappelijke problemen schat de reclassering de kans op recidive hoog. Gelet op de geweldsdelicten waarvan hij wordt verdacht denkt de reclassering dat er een kans is op lichamelijk letsel.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact, opname in een zorginstelling, gevolgd door nazorg in de vorm van een ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijk opvang. De FVK [instelling] heeft verdachte inmiddels geaccepteerd, waarbij een wachttijd geldt van drie maanden. Het is belangrijk dat verdachte vanuit detentie naar de kliniek zal gaan. Omdat er een reële kans is dat verdachte buiten detentie geweldsdelicten zal plegen, adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Ter terechtzitting is de rapporteur S. Rosheuvel als deskundige gehoord. De [instelling] heeft aan haar laten weten dat zij pas een plek kunnen regelen nadat vonnis is gewezen. Binnen vier weken is in ieder geval geen plek in de kliniek beschikbaar. Wanneer de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaart, kan zo nodig via de Divisie Individuele Zaken (DIZ) een overbruggingsplek worden geregeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij het eens is met het door de reclassering opgestelde plan, inclusief de klinische opname, en dat hij zich daarvoor wil gaan inzetten. Wel vindt hij het te lang duren voordat de opname in de [instelling] kan plaatsvinden en toont hij zich daar gefrustreerd over.
De rechtbank constateert dat verdachte verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor – in ieder geval een deel van – zijn criminele en grensoverschrijdende gedrag. Hij schaamt zich daarvoor en baalt van zichzelf. Hij weet te benoemen wat hem tot deze feiten heeft gebracht en ziet in dat hij aan zijn psychische en verslavingsproblemen moet werken. Daarmee toont hij enerzijds zelfinzicht. Anderzijds legt verdachte ook veel buiten zichzelf en is hij vooral gefrustreerd over het feit dat hij niet, of niet tijdig, de door hem gewenste hulp krijgt, waarbij hij geagiteerd en dwingend overkomt.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte de door de reclassering geadviseerde trajecten zal doorlopen, niet alleen voor het welzijn van verdachte maar ook ter voorkoming van recidive.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie en komt tot een enigszins lagere straf dan gevorderd. Gezien de aard en frequentie van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend is voor de feiten. Daarbij zal de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen. Verdachte heeft nog een lange weg te gaan en het is belangrijk dat het toezicht door de reclassering voldoende tijd krijgt. Daarom stelt de rechtbank een proeftijd van drie jaren vast.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten een diefstal met geweld en een mishandeling. Ook in het verleden is verdachte diverse malen voor geweldsdelicten veroordeeld, terwijl sprake is van een onderliggende complexe psychische en verslavingsproblematiek, waarvoor een behandeling noodzakelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij zal bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vordert
€ 58,08aan materiële schadevergoeding ter zake van het in zaak D onder 1 bewezengeachte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het is evident dat niet met een reguliere schoonmaak van de cel kon worden volstaan en dat de door verdachte bevuilde cel op speciale wijze gereinigd en ontsmet moest worden.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, inclusief de gevorderde btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 januari 2019).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vordert daarnaast
€ 449,25aan materiële schadevergoeding ter zake van het in zaak E bewezengeachte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet relevant of de benadeelde partij al dan niet verzekerd is voor de geleden schade. Ook indien de benadeelde partij verzekerd zou zijn, staat het haar immers vrij om het schadebedrag niet bij de verzekering in te dienen maar op de veroorzaker, te weten verdachte, te verhalen. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 januari 2019).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.