ECLI:NL:RBAMS:2019:6172

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
13/654038-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in een meervoudige strafzaak tegen een veelpleger met meerdere tenlasteleggingen waaronder diefstal met geweld, mishandeling en belediging van ambtenaren

Op 8 augustus 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De zaak betreft een veelpleger die onder andere is aangeklaagd voor diefstal met geweld, mishandeling en belediging van ambtenaren. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het wegnemen van telefoons van slachtoffers, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt. Daarnaast heeft hij ambtenaren beledigd en mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte op 15 april 2019 een telefoon van een slachtoffer heeft vernield en dat hij op 18 juli 2017 met geweld een telefoon heeft weggenomen. Ook is bewezen dat hij op 4 december 2017 zijn neef heeft mishandeld. De verdachte heeft een lange justitiële geschiedenis en kampt met verslavingsproblemen. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654038-19 (A), 13/659179-17 (B), 13/659016-18 (C), 13-006484-19 (D), 13-023696-19 (E) en 13-071246-19 (F)
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 december 2018 (alleen zaken B en C) en 25 juli 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C, zaak D, zaak E en zaak F aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Figge, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
1.
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
- hij op voornoemde [slachtoffer] is afgelopen en/of
- (vervolgens) aan voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd of hij, verdachte, diens telefoon mocht gebruiken en/of
- (vervolgens) heeft geschreeuwd tegen voornoemde [slachtoffer] en/of op intimiderende wijze voor voornoemde [slachtoffer] heeft gestaan en/of
- (vervolgens) aan voornoemde [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven, althans tegen voornoemde [slachtoffer] geweld heeft gebruikt ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] pijn en/of letsel heeft bekomen aan diens neus en/of
- (vervolgens) de beschikking heeft gekregen over voornoemde telefoon;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als lener en/of gebruiker, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 15 april 2019 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een cel en/of een dagverblijf met nummer 505, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan politie Eenheid Amsterdam en/of Cellen Complex Zuidoost, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- (met kracht) voornoemde telefoon uit de hand(en) van die [slachtoffer 2] heeft gerukt en/of getrokken en/of
- (vervolgens) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: "Donder op, ga weg, anders ga ik slaan", in elk geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- één of meerdere slaande beweging(en) heeft gemaakt richting die [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Jou pak ik" en/of
- "Als deze boeien los waren had ik jouw neus twee keer gebroken. Niet een, maar twee keer!" en/of
- "Ik kan nog steeds je neus kapot schoppen als ik dat wil" en/of
- "Ik ga jou weer over drie dagen zien!" en/of
- "Agenten worden ook gewoon dood geschoten en dood gestoken. Ik heb gekke dingen gedaan",
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 18 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij Politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen:
- "Jullie zijn kanker racisten" en/of
- "Vieze kanker racist" en/of
- "Motherfucker" en/of
- "Klootzak",
althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Zaak C:
1.
hij op of omstreeks 04 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 4] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) slaan en/of stompen (met een gebalde vuist) op/tegen het hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 4] , waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 04 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 3] , belast met de uitoefening van enig toezicht en/of belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen en/of van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
Zaak D:
1.
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een (politie)cel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Nationale politie, Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een kraan en/of een wasbak, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan Nationale politie, Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak E:
hij op of omstreeks 29 januari 2019 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het raam van de deur van passantenverblijf, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam/cellencomplex Zuidoost toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Zaak F:
hij op/in of omstreeks 9 maart 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten de heer [slachtoffer 5] , (buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van gemeente Amsterdam, afdeling Handhaving, sector Openbare Ruimte,) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door op de broek van voornoemde [slachtoffer 5] te spugen (waarbij speeksel op de broek van voornoemde [slachtoffer 5] terecht is gekomen).

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, waarbij zij in zaak A het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen acht.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
Verdachte heeft verklaard dat hij op 15 april 2019 de telefoon van [slachtoffer] had geleend omdat hij drugs wilde gaan halen. Vervolgens ontstond een conflict omdat [slachtoffer] ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat hij als tegensprestatie een deel van de drugs zou krijgen. Verdachte heeft geen geweld tegen [slachtoffer] gebruikt.
Nadat hij door de politie op intimiderende wijze was aangesproken heeft hij de telefoon van [slachtoffer] vernield. Na zijn aanhouding heeft hij zijn cel bekrast en onder gespuugd.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 primair bepleit. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte met geweld de telefoon van [slachtoffer] heeft weggenomen. De verklaring van aangever staat lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte en vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Het zeer geringe letsel bij aangever past niet bij een kopstoot, waarvan volgens aangever sprake zou zijn geweest. De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 18 juli 2017 de telefoon van [slachtoffer 2] heeft afgepakt en meegenomen en dat hij na zijn aanhouding verbalisant [slachtoffer] heeft bedreigd en beledigd.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
Verdachte heeft ontkend dat hij op 4 december 2017 zijn neef [slachtoffer 4] heeft mishandeld. [slachtoffer 4] en [getuige] reageerden juist agressief naar verdachte toe, waarna verdachte is weggelopen. Nadat verdachte was aangehouden, heeft hij geweigerd om mee te werken aan bloedafname.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 1. De verklaringen van aangever en de getuige [getuige] komen niet met elkaar overeen. Bij aangever is bovendien geen letsel geconstateerd. Alle drie de betrokkenen hadden drugs gebruikt en het blijft onduidelijk wat er die avond precies is gebeurd. Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van in zaak D tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 8 januari 2019 zijn cel met ontlasting en urine heeft bevuild. Hij heeft echter niet de kraan in de douchruimte vernield. Deze kraan lekte al toen hij de douchruimte inging.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 2 heeft zij vrijspraak gepleit. Op het moment dat verdachte ging douchen was hij al gekalmeerd en het is niet aannemelijk dat hij toen nog vernielingen zou hebben gepleegd.
Ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij op 29 januari 2019 een ruit van het passantenverblijf heeft kapotgetrapt.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het in zaak F tenlastegelegde:
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 maart 2019 zeer ontstemd was over de manier waarop hij werd aangehouden. Hij heeft gespuugd maar het was niet zijn bedoeling om verbalisant [slachtoffer 5] te raken.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van dit feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde:
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de door aangever [slachtoffer] afgelegde verklaring. Zijn aangifte wordt ondersteund door het bij hem geconstateerde letsel en de omstandigheid dat verdachte de mobiele telefoon van aangever kort na het gebeuren daadwerkelijk onder zich had. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [slachtoffer] deze telefoon aan verdachte zou hebben uitgeleend. De rechtbank volgt daarom de lezing van aangever. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem een kopstoot heeft gegeven en dat hij heeft gedreigd hem te slaan als hij zijn telefoon niet zou afgeven. Aangever is hierdoor bang geworden en heeft daarop zijn telefoon aan verdachte gegeven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte door geweld en dreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van zijn mobiele telefoon. Aldus is sprake geweest van ‘afpersing’, zoals strafbaar gesteld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht en niet van een diefstal met geweld, zoals primair is ten laste gelegd. Dit leidt ertoe dat verdachte van feit 1 primair zal worden vrijgesproken.
Omdat de rechtbank van oordeel is dat verdachte de mobiele telefoon van [slachtoffer] door misdrijf, te weten afpersing, onder zich had, kan eveneens niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan verduistering. Ook voor feit 1 subsidiair zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
De rechtbank acht op de grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer] , het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de aangifte van [aangever] bewezen dat verdachte op 15 april 2019 de telefoon van [slachtoffer] heeft vernield en dat verdachte de politiecel waarin hij na zijn aanhouding verbleef heeft beschadigd en tijdelijk onbruikbaar heeft gemaakt door deze te bekrassen en onder te spugen.
Ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde:
De rechtbank acht op de grond van de bekennende verklaring van verdachte, de aangifte van [slachtoffer 2] en het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 3] bewezen dat verdachte op 18 juli 2017 met geweld en door bedreiging met geweld zich de telefoon van [slachtoffer 2] heeft toegeëigend en dat hij na zijn aanhouding verbalisant [slachtoffer] heeft bedreigd en beledigd.
Ten aanzien van het in zaak C tenlastegelegde:
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever [slachtoffer 4] en de getuige [getuige] niet met elkaar in strijd zijn. Dat [getuige] heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd om verdachte en [slachtoffer 4] uit elkaar te halen, terwijl [slachtoffer 4] hierover niets heeft gezegd, maakt nog niet dat hun verklaringen tegenstrijdig of ongeloofwaardig zijn. De aangifte wordt bovendien bevestigd door de constatering dat de jas van [slachtoffer 4] na het gebeuren gescheurd was. Verdachte heeft toegegeven dat hij deze jas kapot heeft gemaakt. Dit ondersteunt dat verdachte geweld heeft gebruikt richting aangever. Dat de agressie in eerste instantie vanuit [slachtoffer 4] en [getuige] zou zijn gekomen is niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 4 december 2017 [slachtoffer 4] heeft mishandeld.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] bewezen dat verdachte op 4 december 2017 heeft geweigerd gevolg te geven aan een vordering om medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek.
Ten aanzien van het in zaak D tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] bewezen dat verdachte op 8 januari 2019 zijn cel zodanig heeft bevuild dat deze tijdelijk onbruikbaar was.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte diezelfde dag een kraan in de doucheruimte van het cellencomplex heeft vernield. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 4] verdachte naar de doucheruimte bracht zat de kraan vast aan de wasbak en lekte niet. Toen verbalisant vijftien minuten later terugkwam om verdachte op te halen, was de kraan volledig afgebroken van de wasbak en stroomde er water de doucheruimte in. Verbalisant heeft toen zelfs de water toevoer moeten blokkeren om te zorgen dat het water niet de cellengang in stroomde. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze bevindingen te twijfelen. Het kan daarom niet anders zijn dan dat verdachte de kraan heeft vernield.
Ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] , bewezen dat verdachte op 29 januari 2019 een ruit van het passantenverblijf heeft vernield.
Ten aanzien van het in zaak F tenlastegelegde:
De rechtbank acht op grond van de verklaring van verdachte dat hij heeft gespuugd, het proces-verbaal van bevindingen van [slachtoffer 5] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] , bewezen dat verdachte op 9 maart 2019 verbalisant [slachtoffer 5] heeft beledigd door opzettelijk op de broek van deze verbalisant te spugen. Dat dit niet de bedoeling is geweest van verdachte, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde:
op 15 april 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 tenlastegelegde:
op 15 april 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een cel met nummer 505, toebehorende aan politie Eenheid Amsterdam, heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde:
op 18 juli 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [slachtoffer 2] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte,
- voornoemde telefoon uit de hand van die [slachtoffer 2] heeft gerukt en
- vervolgens dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Donder op, ga weg, anders ga ik slaan", en
- een slaande beweging heeft gemaakt richting die [slachtoffer 2] ;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde:
op 18 juli 2017 te Amsterdam, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd:
- "Jou pak ik" en
- "Als deze boeien los waren had ik jouw neus twee keer gebroken. Niet een, maar twee keer!" en
- "Ik kan nog steeds je neus kapot schoppen als ik dat wil" en
- "Ik ga jou weer over drie dagen zien!" en
- "Agenten worden ook gewoon dood geschoten en dood gestoken. Ik heb gekke dingen gedaan";
ten aanzien van het in zaak B onder 3 tenlastegelegde:
op 18 juli 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer 3] (werkzaam als hoofdagent bij Politie Eenheid Amsterdam), gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen:
- "Jullie zijn kanker racisten" en
- "Vieze kanker racist" en
- "Motherfucker" en
- "Klootzak";
ten aanzien van het in zaak C onder 1 tenlastegelegde:
op 4 december 2017 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer 4] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het stompen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 4] , waardoor voornoemde [slachtoffer 4] pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 tenlastegelegde:
op 4 december 2017 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55e Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 3] , bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar van hem had gevorderd medewerking te verlenen aan een bloedonderzoek, hieraan geen gevolg te geven;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 tenlastegelegde:
op 8 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een politiecel, die aan een ander, te weten aan de Nationale politie, Eenheid Amsterdam, toebehoorde, onbruikbaar heeft gemaakt;
ten aanzien van het in zaak D onder 2 tenlastegelegde:
op 8 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een kraan, die aan een ander, te weten aan de Nationale politie, Eenheid Amsterdam, toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak E tenlastegelegde:
op 29 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk het raam van de deur van het passantenverblijf, dat aan een ander, te weten aan de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van het in zaak F tenlastegelegde:
op 9 maart 2019 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten de heer [slachtoffer 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar in dienst van de gemeente Amsterdam, afdeling Handhaving, sector Openbare Ruimte, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, heeft beledigd, door op de broek van voornoemde [slachtoffer 5] te spugen, waarbij speeksel op de broek van voornoemde [slachtoffer 5] terecht is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Tevens heeft zij gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw acht een voorwaardelijk strafdeel met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden belangrijk. Het gevorderde onvoorwaardelijke strafdeel is echter te hoog en moet beperkt blijven tot maximaal vier maanden. De raadsvrouw heeft verzocht om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen, waardoor indien nodig een overbruggingsplek kan worden geregeld tot aan de opname in de [instelling] .
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de mobiele telefoon van een 13-jarig meisje gestolen, waarbij hij deze telefoon uit de hand van het meisje heeft gerukt en waarbij hij vervolgens heeft gedreigd haar te zullen slaan als zij niet weg zou gaan. Nadat verdachte voor dit feit was aangehouden heeft hij de verbalisant die hem naar het politiebureau bracht bedreigd en beledigd.
Ook heeft hij een neef van hem mishandeld. Na zijn aanhouding voor dit feit heeft hij geweigerd om gehoor te geven aan de vordering van de verbalisant om mee te werken aan een bloedonderzoek.
Na een andere aanhouding heeft verdachte zijn cel zodanig bevuild dat deze tijdelijk onbruikbaar was en heeft hij een kraan in de doucheruimte van het cellenblok vernield. Enkele weken later heeft hij in het politiebureau een ruit van een deur van het passantenverblijf kapot getrapt. Weer enkele weken later heeft hij een opsporingsambtenaar bespuugd. Nog weer enkele weken later heeft hij van een slachtoffer de mobiele telefoon in stukken gebroken. Na zijn aanhouding heeft verdachte zijn cel bekrast en onder gespuugd.
Door deze reeks van strafbare feiten heeft verdachte angst, pijn, schade, ergernis en/of grote overlast voor de betrokkenen veroorzaakt.
Uit het strafblad blijkt dat verdachte een lange justitiële geschiedenis heeft. Vanaf 1999 is hij vele malen veroordeeld voor met name vermogens- en geweldsdelicten. In 2012 is hem de ISD-maatregel opgelegd voor de duur van 2 jaren. Na afloop van de ISD-maatregel lijkt het enige tijd rustig te zijn geweest, maar na juli 2017 is opnieuw sprake van een groot aantal justitiecontacten, waaronder de feiten waarop deze strafzaak ziet.
In het door GGZ Reclassering Inforsa over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 15 juli 2019 is vermeld dat verdachte kampt met voortdurende sociaal maatschappelijke problemen, verslavingsproblemen en emotionele problemen. Tijdens de aan verdachte opgelegde ISD-maatregel van april 2012 tot mei 2014 heeft hij gebruik gemaakt van het hulpverleningsaanbod, waardoor hij vooral op het gebied van praktische zaken meer stabiliteit wist te bereiken. Na afloop van de ISD-maatregel is hij enkele jaren niet met politie en justitie in aanraking gekomen. Daarna is opnieuw maatschappelijke teloorgang ontstaan, waarbij de persoonlijkheidsstructuur en de verslavingsproblematiek een prominente rol speelden. Zijn woonplek bij HVO Querido is hij door eigen toedoen kwijtgeraakt en sinds oktober 2018 is hij zonder vaste woon- of verblijfplaats. Er is sprake van een alcohol- en cocaïneverslaving.
Op 30 mei 2019 heeft verdiepingsdiagnostiek door een psycholoog plaatsgevonden. De conclusies daarvan zijn in het reclasseringsrapport opgenomen. Ter terechtzitting is de volledige rapportage aan het dossier toegevoegd. Verdachte wordt omschreven als een gemiddeld intelligente man, bij wie sprake is van een forse verslavingsproblematiek, ADHD en mogelijke persoonlijkheidsproblematiek. Hij dreigt snel te worden overspoeld door gevoelens van woede, eenzaamheid en mislukking. Om deze gevoelens te onderdrukken neemt hij zijn toevlucht tot verdovende middelen. In het verleden heeft verdachte vooral vanuit een recalcitrante opstelling aandacht voor zijn problemen proberen te krijgen. Hij toont echter ook schaamte en schuld en heeft ziektebesef en ziekte inzicht. De psycholoog is van mening dat een klinische opname gericht op de verslavingsproblematiek en het versterken van de coping is geïndiceerd. Tijdens het gesprek met de psycholoog toonde verdachte zich zeer gemotiveerd voor een dergelijke behandeling. Hoewel hij een duidelijke veranderwens naar voren heeft gebracht, zal het, mede als gevolg van de bij verdachte bestaande problematiek, lastig voor hem zijn om deze behandeling vol te houden. Bij een vrijblijvende behandeling is het risico op afhaken groot. Na de opname is ambulante nazorg nodig, gericht op verslaving, praktische ondersteuning en zelfwaardering.
Gezien de complexe emotionele-, verslavings- en sociaal maatschappelijke problemen schat de reclassering de kans op recidive hoog. Gelet op de geweldsdelicten waarvan hij wordt verdacht denkt de reclassering dat er een kans is op lichamelijk letsel.
De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact, opname in een zorginstelling, gevolgd door nazorg in de vorm van een ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijk opvang. De FVK [instelling] heeft verdachte inmiddels geaccepteerd, waarbij een wachttijd geldt van drie maanden. Het is belangrijk dat verdachte vanuit detentie naar de kliniek zal gaan. Omdat er een reële kans is dat verdachte buiten detentie geweldsdelicten zal plegen, adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
Ter terechtzitting is de rapporteur S. Rosheuvel als deskundige gehoord. De [instelling] heeft aan haar laten weten dat zij pas een plek kunnen regelen nadat vonnis is gewezen. Binnen vier weken is in ieder geval geen plek in de kliniek beschikbaar. Wanneer de rechtbank de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaart, kan zo nodig via de Divisie Individuele Zaken (DIZ) een overbruggingsplek worden geregeld.
Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat hij het eens is met het door de reclassering opgestelde plan, inclusief de klinische opname, en dat hij zich daarvoor wil gaan inzetten. Wel vindt hij het te lang duren voordat de opname in de [instelling] kan plaatsvinden en toont hij zich daar gefrustreerd over.
De rechtbank constateert dat verdachte verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor – in ieder geval een deel van – zijn criminele en grensoverschrijdende gedrag. Hij schaamt zich daarvoor en baalt van zichzelf. Hij weet te benoemen wat hem tot deze feiten heeft gebracht en ziet in dat hij aan zijn psychische en verslavingsproblemen moet werken. Daarmee toont hij enerzijds zelfinzicht. Anderzijds legt verdachte ook veel buiten zichzelf en is hij vooral gefrustreerd over het feit dat hij niet, of niet tijdig, de door hem gewenste hulp krijgt, waarbij hij geagiteerd en dwingend overkomt.
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte de door de reclassering geadviseerde trajecten zal doorlopen, niet alleen voor het welzijn van verdachte maar ook ter voorkoming van recidive.
De rechtbank acht minder feiten bewezen dan de officier van justitie en komt tot een enigszins lagere straf dan gevorderd. Gezien de aard en frequentie van de strafbare feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend is voor de feiten. Daarbij zal de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering opleggen. Verdachte heeft nog een lange weg te gaan en het is belangrijk dat het toezicht door de reclassering voldoende tijd krijgt. Daarom stelt de rechtbank een proeftijd van drie jaren vast.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die een gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten een diefstal met geweld en een mishandeling. Ook in het verleden is verdachte diverse malen voor geweldsdelicten veroordeeld, terwijl sprake is van een onderliggende complexe psychische en verslavingsproblematiek, waarvoor een behandeling noodzakelijk is. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Zij zal bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vordert
€ 58,08aan materiële schadevergoeding ter zake van het in zaak D onder 1 bewezengeachte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het is evident dat niet met een reguliere schoonmaak van de cel kon worden volstaan en dat de door verdachte bevuilde cel op speciale wijze gereinigd en ontsmet moest worden.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, inclusief de gevorderde btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 januari 2019).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partij
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vordert daarnaast
€ 449,25aan materiële schadevergoeding ter zake van het in zaak E bewezengeachte, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank niet relevant of de benadeelde partij al dan niet verzekerd is voor de geleden schade. Ook indien de benadeelde partij verzekerd zou zijn, staat het haar immers vrij om het schadebedrag niet bij de verzekering in te dienen maar op de veroorzaker, te weten verdachte, te verhalen. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 januari 2019).
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 184, 266, 267, 285, 300, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2 en 3, het in zaak B onder 1, 2 en 3, het in zaak C onder 1 en 2, het in zaak D onder 1 en 2, het in zaak E en het in zaak F tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2, zaak D onder 2 en zaak E bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling.
ten aanzien van het in zaak B onder 3 en zaak F bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak C onder 1 bewezenverklaarde:
mishandeling;
ten aanzien van het in zaak C onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met en bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten;
ten aanzien van het in zaak D onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3(drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Inforsa ( [adres instelling] ) en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- Veroordeelde laat zich opnemen in de FVK [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een behandelplaats beschikbaar is. De opname duurt maximaal 12 maanden of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- In het kader van nazorg zal veroordeelde aangemeld worden voor ambulante behandeling bij een nader te bepalen instantie, afhankelijk van de woonplaats van veroordeelde. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- Indien tijdens de klinische opname blijkt dat begeleid wonen geïndiceerd is wordt veroordeelde verplicht om te verblijven bij een nader te bepalen voorziening voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Hij dient zich bij een plaatsing aldaar te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan Reclassering Inforsa opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst de vordering van
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, toe tot
€ 58,08(achtenvijftig euro en acht cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 januari 2019). Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Nationale Politie, Eenheid Amsterdam aan de Staat € 58,08 (achtenvijftig euro en acht cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (8 januari 2019), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
1(één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, toe tot
€ 449,25(vierhonderdnegenenveertig euro en vijfentwintig cent) (materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 januari 2019). Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van Nationale Politie, Eenheid Amsterdam aan de Staat € 449,25 (vierhonderdnegenenveertig euro en vijfentwintig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (29 januari 2019), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
8(acht) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.