ECLI:NL:RBAMS:2019:6152

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
13/684057-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van diefstal en vernieling met verwerping van verweren tegen onrechtmatige burgerfouillering

Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor drie zaken: zaak A betreft de diefstal van een iPod uit een auto op 8 maart 2019 in Uithoorn, zaak B betreft winkeldiefstal op 7 april 2019 in Amsterdam, en zaak C betreft de vernieling van een toilet en een tramhalte op 4 september 2017 in Amsterdam. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder de onrechtmatigheid van de burgerfouillering en een alternatief scenario, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, wat de rechtbank heeft opgelegd, gezien het recidiverisico en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn EU-status en psychische problematiek. De uitspraak is gedaan na een terechtzitting op 11 juli 2019, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging heeft gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684057-19 (A), 13/083912-19 (B) en 13/172213-17 (C) (Promis)
Datum uitspraak: 25 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Kouwenhoven en van wat door de raadsman van verdachte, mr. B.C.M. Sprenger en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
op 8 maart 2019 in Uithoorn diefstal van een iPod uit een auto;
Ten aanzien van zaak B:
op 7 april 2019 in Amsterdam winkeldiefstal;
Ten aanzien van zaak C:
op 4 september 2017 in Amsterdam vernieling/beschadiging van een toilet en een tramhalte.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de in de zaken A en B ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het in zaak A heeft de raadsman primair aangevoerd dat de doorzoeking door de aangever van de kleding van verdachte – waarbij de iPod is aangetroffen – onrechtmatig is. Deze doorzoeking levert een zodanige schending op van het recht op privacy van verdachte dat het resultaat daarvan moet worden uitgesloten van het bewijs. Met de resterende inhoud van het strafdossier kan een bewezenverklaring van diefstal uit die auto niet volgen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat – ook indien de rechtbank het voorgaande verwerpt – de ten laste gelegde diefstal niet kan worden bewezen, omdat de wegnemingshandeling niet is waargenomen en niet kan worden uitgesloten dat verdachte de iPod anders dan door diefstal in zijn bezit heeft gekregen.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte deze goederen in een andere winkel kan hebben gekocht en al in zijn bezit kan hebben gehad toen hij de Albert Heijn in liep. Hij heeft deze dus niet bij de betreffende Albert Heijn weggenomen.
Tenslotte heeft verdachte ten aanzien van zaak C verklaard dat hij op muur van het toilet van het VUmc en op de tramhalte heeft getekend, maar dat dit geen vernieling is.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank overweegt dat de in het Wetboek van Strafvordering vervatte normering met betrekking tot onderzoek aan de kleding en het lichaam zich niet richt tegen een burger die een andere burger aan de kleding onderzoekt. In het arrest van 20 maart 2012, ECLI:HR:2012:BV7501, heeft de Hoge Raad overwogen dat niet is uitgesloten dat de rechter op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel komt dat een fouillering die is verricht door een daarmee belaste particulier, zo zeer in strijd is met het recht dat het resultaat daarvan niet kan meewerken tot het bewijs. De rechtbank is van oordeel dat het openen van een jaszak niet zodanig in strijd is met het recht dat van een dergelijke bijzondere omstandigheid kan worden gesproken. Het verweer wordt om die reden verworpen.
Voor zover de raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een alternatief scenario en de iPod op een andere manier dan door diefstal in zijn bezit is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte hieromtrent geen verklaring heeft afgelegd. Bovendien heeft getuige [getuige] verdachte in de auto van aangever gezien waar de iPod lag. [getuige] heeft niet gezien dat verdachte de iPod heeft weggenomen. Aangever heeft echter vrijwel direct daarna die iPod bij verdachte aangetroffen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte die iPod uit de auto van aangever heeft weggenomen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van zaak B
De rechtbank overweegt dat op de camerabeelden te zien is dat verdachte de bij hem aangetroffen levensmiddelen uit de schappen pakt en probeert te verstoppen. Deze handelingen zijn niet te rijmen met het standpunt van de verdediging dat deze levensmiddelen afkomstig zijn van een andere winkel. Anders dan de raadsman is de rechtbank – op grond van de bewijsmiddelen – van oordeel dat verdachte de levensmiddelen heeft weggenomen bij de Albert Heijn.
Ten aanzien van zaak C
Verdachte heeft erkend dat hij op de muur van het toilet van het VUmc en op de tramhalte heeft getekend met een zwarte stift. Dit zou volgens verdachte geen vernieling opleveren. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat sprake is van beschadiging, en daarmee van vernieling, wanneer een object wordt beklad. Er is tenslotte schade ontstaan die moet worden hersteld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 8 maart 2019 te Uithoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (type BMW, voorzien van kenteken [nummer] ), heeft weggenomen een iPod, toebehorende aan [benadeelde] ;
Ten aanzien van zaak B:
op 7 april 2019 te Amsterdam levensmiddelen met een totale waarde 10,83 euro, die toebehoorden aan Albert Heijn B.V. [vestiging] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van zaak C:
op 4 september 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk
a. een toiletruimte en
b. een tramhalte (abri),
die aan een ander toebehoorden, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat het opleggen van een ISD-maatregel niet noodzakelijk is. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat aan verdachte nooit eerder een reclasseringstoezicht is opgelegd en de alternatieven dus niet zijn uitgeput. Verdachte voldoet daarom niet aan de ‘zachte criteria’. Daarbij is het opleggen van een ISD-maatregel niet zinvol en disproportioneel, omdat dit – gezien de verblijfsstatus van verdachte – zal resulteren in het uitzitten van een kale detentie. De raadsman heeft de rechtbank daarom primair verzocht de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel af te wijzen, en in plaats daarvan een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een ISD-maatregel op te leggen voor een kortere periode dan twee jaren, zodat verdachte eerder terug kan keren naar Polen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee diefstallen en aan vernielingen. Dit zijn vervelende feiten en dergelijke gedragingen zorgen voor veel overlast. Daarnaast is het erg brutaal om een auto van een ander te betreden. Verdachte geeft met dit gedrag aan dat hij kennelijk geen respect heeft voor andermans bezittingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils van 2 juli 2019, opgemaakt door reclasseringsmedewerker E. Wijbenga (Wijbenga). Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene voldoet aan de harde ISD-criteria. Er is sprake van een hoog recidiverisico en een delictpatroon. Het delictgedrag komt vermoedelijk voort vanuit financieel gewin om in zijn levensonderhoud te voorzien en om zijn overmatig alcoholgebruik te bekostigen. Betrokkene is zelfstandig niet in staat om zijn leven in goede banen te leiden. Mogelijk speelt psychische problematiek, zoals angsten, wantrouwen en een traumatische ervaring, hierbij een rol. Betrokkene voldoet ook aan de zachte ISD-criteria. Met een reclasseringstoezicht blijft de kans op recidive onverminderd hoog. Betrokkene geeft geen openheid van zaken, bagatelliseert zijn delictgedrag en zijn middelengebruik en kan gezien zijn EU-status onvoldoende aanspraak maken op sociale voorzieningen. Tevens bemoeilijkt zijn psychische problematiek, zijn gebrek aan ziekte-inzicht en het buiten detentie waarschijnlijk onvoldoende kunnen beschikken over medicatie de mate van begeleidbaarheid van betrokkene. Binnen een dwangkader zal betrokkene de noodzakelijke hulpverlening kunnen ontvangen. Wij adviseren daarom bij een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 11 juli 2019 Wijbenga als deskundige gehoord.
De deskundige heeft ter terechtzitting verklaart dat verdachte niet in staat wordt geacht zelf de spiraal te doorbreken en zijn medicatie te bekostigen. Een ambulant kader wordt niet haalbaar geacht. Tijdens de ISD-maatregel kan worden toegewerkt naar terugkeer naar Polen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 12 juni 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige feiten meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens bovengenoemd uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Anders dan de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook voldoet aan de ‘zachte criteria’ voor het opleggen van een ISD-maatregel. Weliswaar is aan verdachte nooit eerder een reclasseringstoezicht opgelegd, maar gezien de instelling van verdachte is in dit geval geen alternatief drangkader beschikbaar. Verdachte geeft volgens Wijbenga immers geen openheid van zaken en bagatelliseert zijn delictgedrag en zijn middelengebruik. Daarnaast bemoeilijkt de EU-status van verdachte reclasseringstoezicht omdat hij onvoldoende aanspraak kan maken op sociale voorzieningen. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en verder ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht, de ISD-maatregel beëindigd wordt op het moment verdachte terugkeert naar zijn land van herkomst.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 63, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en B:
diefstal, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak C:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2019.