In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 maart 2019 te Amsterdam een diefstal met verbreking heeft gepleegd. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 11 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. Öz, hun standpunten hebben gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van diefstal van een fiets, waarbij de officier van justitie stelde dat de diefstal bewezen kon worden op basis van de verklaringen van de verbalisant en de aangetroffen bewijsmiddelen. De verdachte ontkende de diefstal en stelde dat hij de fiets legaal had gekocht van een vriend.
De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet geloofwaardig waren en dat de diefstal bewezen kon worden. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de fiets had weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, door middel van het verbreken van een slot. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtvaardigingsgronden waren en dat de verdachte strafbaar was.
De officier van justitie eiste een voorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar, met bijzondere voorwaarden, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank besloot tot het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij de verdachte de kans kreeg om zijn leven te verbeteren met hulp van de reclassering. De rechtbank legde ook specifieke voorwaarden op, waaronder deelname aan gedragsinterventies en behandeling voor verslaving. Het vonnis werd uitgesproken door mr. R.C.J. Hamming, voorzitter, en mrs. B.E. Mildner en Y. Moussaoui, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. S.D. van der Heiden.