Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 18 december 2018 in Amsterdam beschuldigd werd van winkeldiefstal en belediging. De verdachte, geboren in 1970 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van etenswaren ter waarde van 4,75 euro van een Albert Heijn en het beledigen van een beveiligingsmedewerker. Tijdens de zitting op 11 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, een gevangenisstraf van 90 dagen geëist, waarvan 77 dagen voorwaardelijk. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, pleitte voor een mildere straf gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder soortgelijke feiten heeft gepleegd en dat er sprake is van problematisch middelengebruik en psychiatrische problematiek. Echter, de rechtbank heeft ook positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte geconstateerd, zoals een verblijf bij het Leger des Heils, waar hij stabiel functioneert en geen nieuwe contacten met justitie heeft gehad. Gezien deze verbeteringen heeft de rechtbank besloten om af te wijken van de eis van de officier van justitie en heeft zij de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zonder voorwaardelijke straf.
De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal en eenvoudige belediging, en heeft de op te leggen straf gegrond op de artikelen 266 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter mr. R.C.J. Hamming was, samen met mrs. W.M.C. van den Berg en Y. Moussaoui. Het vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 juli 2019.