Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 1 augustus 2017 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, was op dat moment gedetineerd in Nederland.
Tijdens de openbare zitting op 1 augustus 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld. Hij verklaarde dat zijn personalia correct waren en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB onderzocht, waarin verschillende vonnissen van Poolse rechtbanken worden genoemd, die samen een totale vrijheidsstraf van 1 jaar en 6 maanden, 8 maanden en 1 jaar en 3 maanden omvatten. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van een van de vonnissen, maar dat dit geen belemmering vormde voor de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon had weliswaar bezwaren geuit tegen zijn terugkeer naar Polen, maar deze werden niet onderbouwd en werden door de rechtbank als onvoldoende beschouwd. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. C. Klomp als voorzitter, en de beslissing werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.