ECLI:NL:RBAMS:2019:6089

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
13/751508-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Poznań, Polen, op 30 juli 2018. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was in Nederland aangetroffen en werd verzocht om overgeleverd te worden voor de tenuitvoerlegging van verschillende vrijheidsstraffen die hem waren opgelegd in Polen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB vermeldde dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de rechtszittingen die leidden tot de opgelegde straffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting en dat er geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, van de Overleveringswet genoemde omstandigheden zich hebben voorgedaan. Dit leidde tot de conclusie dat de weigeringsgrond van toepassing was.

Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd en de geschorste overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. C. Klomp, en de andere rechters, mrs. A.W.C.M. van Emmerik en H.G. van der Wilt. De griffier, R. Rog, was ook aanwezig bij de uitspraak. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: : 13/751508-19
RK nummer: 19/3465
Datum uitspraak: 15 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juli 2018 door
Regional Court in Poznań (Polen)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats 1] (Polen) op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.M. Slaghekke, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
Judgment in absentia of the District Court in Trzcianka of 9 april 2013 sentencing to 1 year and 6 months imprisonment conditionally suspended for 3 years probation, II K 103/13. Pursuant to the decision of the District Court in Trzcianka of 23 august 2016 the execution of the custodial sentence was activated, II Ko 626/16;
Judgment of the District Court in Trzcianka of 23 march 2017, II K 236/16;
Judgment of the District Court in Trzcianka of 21 december 2016, II K 466/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van A: 1 jaar en 6 maanden, B: 1 jaar en 6 maanden, C: 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB nog A: 1 jaar, 5 maanden en 29 dagen, B: 1 jaar, 5 maanden en 29 dagen, C: 5 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de behandeling ter terechtzitting die tot de hiervoor genoemde vonnissen heeft geleid.
Ten aanzien van het vonnis genoemd onder A (II K 103/13) heeft de uitvaardigende autoriteit daarover in het EAB vermeld dat :
“Summons to the hearing in case No. II K 103/13 scheduled for 9 April 2013, was sent to the address provided by [opgeëiste persoon] , however he did not collect the letter and did not appear in court.”
Ten aanzien van het vonnis genoemd onder B (II K 236/16) staat daarover in het EAB:
“During the proceedings he sent a letter to the court excusing his absence. At the same time he provided correspondence address, made an undertaking to appear at any summons to a court hearing. Then the court summoned [opgeëiste persoon] to het court hearing scheduled for 23 March 2017, however, contrary to his earlier declarations, the respondent did not collect the correspondence and did not appear in court.”
Over het vonnis genoemd onder C (II K 466/16) staat in het EAB dat:
“Summons to the hearing in case No. II K466/16 in the District Court in Trzcianka scheduled for 21 December 2016, was sent to the address provided by [opgeëiste persoon] , however again he did not collect the letter and did not appear in court.”
Bij brief van 15 juli 2019 heeft de uitvaardigende autoriteit desgevraagd vermeld dat de opgeëiste persoon in geen van de procedures die tot de hiervoor genoemde vonnissen heeft geleid een advocaat heeft aangewezen om hem te vertegenwoordigen op de zittingen en dat hij evenmin in persoon de vonnissen heeft ontvangen.
De rechtbank stelt – evenals de officier van justitie en de verdediging – gelet op het voorgaande vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van vonnissen terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot deze vonnissen heeft geleid, en die - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De in dit artikel bedoelde weigeringsgrond is dan ook van toepassing, zodat de overlevering dient te worden geweigerd.

5.Beslissing

WEIGERTde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de
Regional Court in Poznań (Polen).
HEFT OPde – geschorste – overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 augustus 2019.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.