In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 7 juni 2019 en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 8 oktober 2015 door de Regionale Rechtbank in Włocławek, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1956 in Polen, is in Nederland aangehouden en heeft ter zitting verklaard dat zijn personalia correct zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op de openbare zitting van 1 augustus 2019, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die onder andere betrof de verjaring van de straf en de detentieomstandigheden in Polen, zorgvuldig overwogen. De verdediging stelde dat de opgeëiste persoon niet op alle zittingen aanwezig was en dat er twijfels bestonden over de detentieomstandigheden in Polen, vooral met betrekking tot de medische zorg. De officier van justitie daarentegen betoogde dat er geen reden was om te twijfelen aan de informatie in het EAB en dat de opgeëiste persoon in Polen voldoende medische zorg zou ontvangen.
De rechtbank oordeelde dat het vertrouwensbeginsel in het overleveringsrecht van toepassing is en dat er geen aanwijzingen waren dat de opgeëiste persoon in Polen onmenselijk of vernederend behandeld zou worden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen.