ECLI:NL:RBAMS:2019:6059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
13/684297-18 + 13/177361-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, bedreiging en vernieling door ex-partner met meerdere feiten

Op 14 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-vrouw en haar nieuwe vriend heeft mishandeld, bedreigd en goederen heeft vernield. De feiten vonden plaats op 13 juli 2018 in Amsterdam, waar de verdachte zijn ex-vrouw [naam 1] mishandelde door haar bij de arm vast te pakken en haar telefoon met geweld af te nemen. Tevens bedreigde hij [naam 2], de nieuwe vriend van [naam 1], met de woorden: 'kom hierheen, ik maak je dood'. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waaronder meerdere mishandelingen, bedreiging en vernieling van eigendommen van [naam 1] en [naam 2]. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als overtuigend beoordeeld en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 dagen, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 40 uren opgelegd en een contactverbod met [naam 1]. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] toegewezen, elk voor een bedrag van € 500,00 aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684297-18 + 13/177361-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 14 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S. Ben Tarraf, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van wat door de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn ex-vrouw [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] bij haar arm vast te pakken en/of tegen een muur (aan) te duwen;
2. hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voornoemde [naam 2] (via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen: "kom hierheen, ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3. hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk broeken en/of jassen en/of een tas en/of een vest, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4. hij op of omstreeks 13 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een broekzak en/of diverse andere kledingstukken, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5. ( gevoegde zaak 689128-18)
hij op of omstreeks 23 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn (ex)levensgezel [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] in/op/tegen het gezicht, in elk geval op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit vrijgesproken dient te worden wegens het ontbreken van opzet. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen, nu er naast de verklaring van aangeefster onvoldoende steunbewijs aanwezig is. Het waargenomen letsel draagt onvoldoende bij aan bewijs van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zijn de specifieke bewoordingen die verdachte heeft geuit niet door hem weersproken, maar wel de stelling dat deze dreigend zijn overgekomen. Aangever [naam 2] heeft immers bij de politie verklaard dat hij dacht dat verdachte boos was, omdat verdachte [naam 2] niet in de woning van zijn ex wilde hebben en dat [naam 2] dat begreep. Ook heeft [naam 2] verklaard dat hij heeft gezegd dat hij richting verdachte zou komen. De raadsman heeft, gelet op de verklaringen van [naam 2] , bepleit dat de bedreiging niet van dien aard was dat bij [naam 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen en dat verdachte daarom dient te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft dit feit bekend.
De raadsman heeft voorts bepleit dat verdachte van het onder 4 en 5 ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken, nu het opzet op de vernieling en de mishandeling ontbreekt.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde mishandeling schuldig heeft gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 13 juli 2018 is door [naam 1] aangifte gedaan van mishandeling begaan door verdachte. In haar aangifte heeft ze beschreven dat verdachte op 13 juli 2018 in haar woning doordraaide omdat zij een nieuwe vriend had. Ze heeft verklaard dat verdachte haar heeft vastgepakt bij haar linker onderarm toen haar telefoon af ging. Ze voelde daardoor pijn op haar onderarm. De verklaring van [naam 1] wordt ondersteund door de waarneming van de verbalisant die ter plaatse kwam. De verbalisant heeft gerelateerd dat zij zag dat [naam 1] een oppervlakkige verwonding aan de binnenzijde van haar elleboog had. De verklaring van [naam 1] wordt ook ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft immers verklaard dat hij en [naam 1] ruzie hadden, omdat hij erachter kwam dat een andere man in haar woning verbleef. Hij was boos en kon niet helder nadenken. Hij heeft haar tijdens de ruzie stevig vastgepakt bij haar pols, omdat hij haar telefoon wilde afpakken, aldus verdachte. Volgens verdachte was er ook sprake van een ‘struggle’. Het is een feit van algemene bekendheid dat het vastpakken van iemand tijdens een gevecht risico met zich brengt dat dat pijn veroorzaakt. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] pijn zou ondervinden.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de bedreiging schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt.
Er is door [naam 2] aangifte gedaan van bedreiging op 13 juli 2018 door verdachte. [naam 2] belde zijn vriendin [naam 1] . Zijn vriendin nam de telefoon op maar de telefoon werd uit haar handen gerukt door verdachte. Hij hoorde verdachte meerdere malen tegen hem schreeuwen:
“Kom hierheen, ik maak je dood.” [naam 2] voelde zich bedreigd door verdachte. Hij hoorde ook zijn vriendin en de kinderen huilen. De aangifte wordt ondersteund door de aangifte van [naam 1] , die het verhaal van [naam 2] bevestigd. Verdachte heeft op de terechtzitting ook bekend dat hij op 13 juli 2018 tegen [naam 2] telefonisch heeft gezegd: ‘Kom hierheen, ik maak je dood.’ Gelet op de bewoordingen “Kom hierheen, ik maak je dood” en de context waarin deze woorden zijn geuit, kon bij [naam 2] de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hem dood wilde maken. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte ook zeker daadwerkelijk geweld niet uitsloot. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [naam verbalisant 1] , [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 3] had verdachte immers ter plaatse zowel in zijn linker en rechter broekzak een aardappelschilmesje en had hij in zijn rugzak een straatklinker. Verdachte heeft ook aan de verbalisanten verklaard dat hij [naam 2] wel aankon en dat hij hem zou pakken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling en overweegt daartoe als volgt.
Op 13 juli 2018 heeft [naam 1] aangifte gedaan wegens vernieling door verdachte. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte tijdens de ruzie haar telefoon met geweld heeft afgepakt, terwijl haar telefoon in haar rechter broekzak zat. De broekzak van aangeefster is daardoor kapot gescheurd.
Verdachte heeft op de terechtzitting aangegeven dat de broek van aangeefster inderdaad kapot is gegaan toen hij de telefoon wilde pakken. Verdachte heeft tijdens het gevecht met geweld geprobeerd de telefoon van [naam 1] af te pakken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met deze gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die broekzak zou scheuren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling en overweegt daartoe als volgt.
[naam 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling op 23 juli 2018. Ze heeft verklaard dat verdachte plotseling langs kwam, terwijl hij een contactverbod had. Verdachte wilde zijn zoon feliciteren en dat mocht niet van [naam 1] . Toen verdachte richting de speeltuin liep om naar zijn zoon te gaan, rende [naam 1] er achteraan en probeerde ze hem tegen te houden door aan zijn rugtas te trekken. Op dat moment haalde verdachte met zijn rechterarm naar achteren uit en sloeg hij met zijn platte hand in haar gezicht. [naam 1] heeft verklaard dat ze daardoor pijn voelde aan de zijkant van haar gezicht. Haar verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] die op 23 juli 2018 verdachte en [naam 1] bij de woning van [naam 1] zag staan. Ze zag dat ze een handgemeen hadden, hoorde hun schreeuwen en zag dat [naam 1] en verdachte aan het duwen en trekken waren. Daarna zag ze dat [naam 1] verdachte vast hield aan zijn kleding en dat verdachte met zijn rechterarm naar achteren sloeg in de richting van het gezicht. De aangifte wordt ook deels ondersteund door de verklaring van verdachte ter terechtzitting. Verdachte heeft immers verklaard dat hij bij de woning van [naam 1] was om zijn zoon te feliciteren. Hij heeft verklaard dat hij richting de speeltuin liep en dat er sprake was van duwen en trekken. Volgens verdachte heeft hij [naam 1] alleen niet geslagen. De rechtbank gelooft dat niet. De verklaring van [naam 1] wordt bevestigd door de verklaring van getuige [naam getuige] . Uit de getuigenverklaring van [naam getuige] blijkt ook dat zij later heeft waargenomen dat [naam 1] verwondingen had aan de rechterkant van haar voorhoofd. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, de overtuiging dat verdachte met zijn platte hand op het gezicht van aangeefster heeft geslagen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 13 juli 2018 te Amsterdam zijn ex-vrouw [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] bij haar arm vast te pakken;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 13 juli 2018 te Amsterdam [naam 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [naam 2] (via de telefoon) dreigend de woorden toe te voegen: "kom hierheen, ik maak je dood";
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 13 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk broeken, jassen, een tas en een vest toebehorende aan [naam 2] , heeft vernield;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 13 juli 2018 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een broekzak toebehorende aan [naam 1] , heeft beschadigd;
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
op 23 juli 2018 te Amsterdam zijn (ex) levensgezel [naam 1] heeft mishandeld door voornoemde [naam 1] in het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 36 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd en een contactverbod met [naam 1] . De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen, zal worden opgelegd.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De reclassering heeft een positieve ontwikkeling gezien bij verdachte. Er zijn ook ontwikkelingen tussen verdachte en [naam 1] met betrekking tot de kinderen. De raadsman heeft daarom verzocht om geen contactverbod op te leggen, nu er contact moet zijn en er ook al regelmatig contact is.
De raadsman heeft verder verzocht, om het taakstrafverbod te omzeilen, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren op te leggen waarvan een deel voorwaardelijk.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De strafbare feiten van 13 juli 2018 zijn gepleegd in de woning van zijn ex-vriendin in de aanwezigheid van hun jonge kinderen. Verdachte is fors te keer gegaan in die woning. Hij is met een mes door de woning gelopen en heeft diverse eigendommen van de nieuwe vriend van zijn ex vernield. Toen de telefoon van zijn ex-vriendin ging heeft hij haar mishandeld door haar hard vast te pakken. Hij heeft haar telefoon uit haar broekzak gerukt en de nieuwe vriend van zijn ex-vriendin aan de telefoon bedreigd. Voor zijn ex-vriendin, haar vriend en de aanwezige kinderen zijn de gebeurtenissen zeer beangstigend geweest. De kinderen waren aan het huilen. Er hadden nog veel ergere dingen kunnen gebeuren. Verdachte had namelijk ook nog een baksteen meegenomen naar de woning. Het gedrag van verdachte is volstrekt onacceptabel en zeer zorgelijk. Vervolgens heeft verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor de feiten 1 tot en met 4 en terwijl hij een contactverbod had, nogmaals zijn ex-vriendin mishandeld. Ook daarbij waren zijn kinderen aanwezig.
Uit het strafblad van verdachte van 27 juni 2019 blijkt dat verdachte in 2017 al eens is veroordeeld voor mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin. Verdachte liep ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten in de proeftijd van een voorwaardelijke werkstraf die hem toen is opgelegd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 15 mei 2019, opgemaakt door J. Boonk. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er is sprake van een beginnend delictpatroon. Bij verdachte is een impulsbeheersingsstoornis vastgesteld, hetgeen een risicofactor is voor wat betreft de kans op recidive. Er zijn ook aanwijzingen voor een mogelijke licht verstandelijke beperking. Een IQ-test zou dat moeten uitwijzen, waardoor verdachte de juiste behandeling kan volgen. Sinds de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis werkt verdachte goed mee aan de behandeling bij de Waag en het reclasseringstoezicht, maar sinds hij een baan heeft is het moeilijk om afspraken met hem te maken. Verdachte heeft zich relatief goed aan het contactverbod gehouden, maar heeft op de verjaardag van zijn jongste zoon wel contact gezocht. Hij heeft samen met aangeefster twee kinderen, waarover aangeefster de voogdij heeft. De reclassering bekijkt in overleg met de officier van justitie, Veilig Thuis en de moeder van de kinderen wat de mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling tussen verdachte en de kinderen. Door de reclassering wordt geadviseerd een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting bij de Waag of een soortgelijke instelling en de verplichting tot het meewerken aan verdiepingsdiagnostiek, op te leggen.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over. De rechtbank acht met de reclassering toezicht, diagnostiek en behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat verdachte niet meer de fout zal ingaan. De voorwaardelijke werkstraf die verdachte in 2017 is opgelegd heeft onvoldoende geholpen. Ook acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf nodig om ervoor te zorgen dat verdachte mee gaat werken met het reclasseringstraject. Verdachte is daarvoor uit zichzelf namelijk niet erg gemotiveerd. De rechtbank zal hem de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met een proeftijd van 2 jaren. Ook zal de rechtbank aan verdachte een contactverbod met aangeefster [naam 1] opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een contactverbod noodzakelijk is om de kans op recidive te beperken en aangeefster te beschermen. De rechtbank realiseert zich dat er op dit moment met bemiddeling van de reclassering contacten zijn tussen verdachte en aangeefster waarbij verdachte zijn kinderen ziet en de rechtbank wil het contact dat verdachte met zijn kinderen heeft ook niet verstoren. De reclassering kan een bemiddelende rol blijven spelen in het contact tussen verdachte en aangeefster, zodat verdachte zijn kinderen kan blijven zien, zonder dat hij daarbij zijn contactverbod met aangeefster hoeft te overtreden.
De rechtbank zal verdachte daarnaast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en de werkstraf van 40 uur opleggen, alles zoals door de officier van justitie is gevorderd.

8.Benadeelde partijen

8.1
Ten aanzien van de vordering van [naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert als gevolg van het onder 1 en 5 ten laste gelegde € 500,00 aan immateriële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 5 bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich, nu hij heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 en 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Inhoudelijk heeft de raadsman de vordering niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van de onder 1 en 5 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De hoogte van de vordering is niet betwist. De rechtbank acht dit bedrag ook billijk en zal de vordering van € 500,- toewijzen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [naam 1] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.2
Ten aanzien van de vordering van [naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert als gevolg van het onder 3 ten laste gelegde € 500,00 aan materiële schadevergoeding, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is niet betwist door de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden en de gevorderde schadevergoeding van € 500,00. komt de rechtbank ook niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/177361-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 2 februari 2017 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 20 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 5 ten laste gelegde
mishandeling;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
36 (zesendertig) dagen,van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich na oproep bij de reclassering op het adres Wibautstraat 12 te Amsterdam melden. Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde is verplicht om zich te laten behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart tijdens de schorsing van de preventieve hechtenis. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Verdiepingsdiagnostiek
Veroordeelde is verplicht om mee te werken aan het afnemen van een IQ-test.
Contactverbod
Veroordeelde mag gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [naam 1] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdrachtaan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
40 (veertig) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
20 (twintig) dagen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [naam 1] tot € 500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade.
Veroordeelt verdachte aan [naam 1] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt op aanverdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 1] , te betalen de som € 500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot € 500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [naam 2] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt op aanverdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [naam 2] , te betalen de som € 500,00 (vijfhonderd euro), bestaande uit materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2017 met parketnummer 13/177361-16, zijnde een
taakstrafvan
20 (twintig) uren. Beveelt, voor het geval dat de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
10 (tien) dagen.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en G.M. van Dijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2019.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
.