ECLI:NL:RBAMS:2019:6017

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
13/010494-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met braak en opzetheling met ISD-maatregel

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 13 januari 2019 te Amsterdam werd beschuldigd van diefstal met braak van een fiets en opzetheling van gestolen kleding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op heterdaad is betrapt bij de diefstal van een fiets, waarbij hij samen met een mededader handelde. De getuigenverklaring en de omstandigheden rondom de aanhouding van de verdachte gaven voldoende bewijs voor de diefstal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal in vereniging met braak, terwijl hij ook opzetheling had gepleegd met betrekking tot de gestolen kleding die hij in zijn bezit had. De verdachte werd vrijgesproken van de primaire variant van de tenlastelegging met betrekking tot de kleding, maar de subsidiaire variant van opzetheling werd bewezen verklaard. De rechtbank legde de verdachte een ISD-maatregel op van twee jaar, met als doel terugval te voorkomen en de maatschappij te beschermen. De rechtbank oordeelde dat eerdere interventies niet effectief waren gebleken en dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de verdachte en de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/010494-19
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het [Detentieadres] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en verdachte en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich op 13 januari 2019 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan diefstal dan wel heling van een fiets (feit 1) en diefstal dan wel heling van kleding van [naam van de winkel 1] (feit 2) en diefstal dan wel heling van kleding van [naam van de winkel 2] (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de verklaring van de getuige en de aanhouding kan feit 1 primair bewezen worden. De verklaring van verdachte is niet aannemelijk, gelet op de korte tijd tussen de melding van de diefstal en de aanhouding van verdachte. Verdachte wordt op de fiets aangetroffen.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van de primaire variant van feit 2 en 3. De subsidiaire variant van feit 2 en 3, heling, kan wel bewezen worden op grond van de aangifte van de goederen. Verdachte wordt aangetroffen met twee tassen vol met kleding. De politie gaat langs bij de winkels waar de kleding vandaan komt en zij bevestigen dat zij deze kleding missen. De verklaring van verdachte is ongeloofwaardig. Het overkopen van kleding in tassen midden in de nacht van een vreemdeling uit zijn kofferbak voor een fractie van de prijs, terwijl de labels nog aan de kleding zat, had bij verdachte redelijkerwijs het vermoeden moeten wekken dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld van wie de fiets is. De getuigenverklaring bij de rechter-commissaris geeft meer twijfel over wat er is gebeurd. Er zijn geen braaksporen aangetroffen en de verklaring van verdachte is duidelijk. Hij heeft de fiets voor een redelijk prijs (€ 50,-) op de hoek van de [straatnaam 1] gekocht.
De verklaring van getuige [naam getuige] komt niet overeen met de aangetroffen fiets. Deze laatste is namelijk grijs en de getuige had het over een “Postcodeloterij” fiets, een witte fiets met opdruk.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3, heeft verdachte de kleding in de nacht op de [straatnaam 2] voor een behoorlijk bedrag (€ 150,-) van een Frans koppel gekocht. Verdachte zag er een handeltje in en had ingeschat dat hij winst kon maken. Hiervoor heeft hij een redelijke prijs betaald.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de raadsman en de officier van justitie, de onder 2 en 3 primair ten laste gelegde diefstal van de kleding niet bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Uit niets blijkt dat verdachte wegnemingshandelingen heeft verricht ten aanzien van de kleding.
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij zal uitleggen waarom.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
Op 13 februari 2019 belt getuige [naam getuige] de politie omdat hij twee personen ziet rommelen aan een ‘Postcode loterij’ fiets in de [straatnaam 1] en een van hen ziet wegfietsen op deze fiets in de richting van de [straatnaam 3] . Hij geeft een signalement en een beschrijving van de fiets door aan de politie. Kort daarna treft een motoragent een persoon aan op een fiets op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 3] , waarbij de persoon voldoet aan het signalement en de fiets overeenkomt met de beschrijving, namelijk een witte fiets met de vorm van een fiets zoals die door de Postcodeloterij zijn uitgegeven. De aangehouden persoon blijkt verdachte te zijn.
De verklaring van verdachte dat hij in de [straatnaam 1] de fiets heeft gekocht acht de rechtbank niet aannemelijk. Het signalement van de dief die op de fiets wegrijdt en de beschrijving van de fiets komen overeen met verdachte en de fiets waarop hij wordt aangehouden. Gelet op het tijdsverloop van enkele minuten tussen de melding van de diefstal en de aanhouding van verdachte op deze fiets acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte de fiets in de tussenliggende tijd heeft gekocht van een onbekend gebleven persoon. Getuige [naam getuige] heeft ook niet waargenomen dat verdachte de fiets in de [straatnaam 1] na betaling heeft overgenomen van een ander persoon. De koop wordt verder ook niet onderbouwd door verdachte en vindt geen ondersteuning in het dossier.
Door de getuige wordt waargenomen dat twee personen de [straatnaam 1] inlopen en steeds in auto’s en naar fietsen kijken. Ze lopen samen door en komen ook samen na enkele minuten weer terug naar de plaats waar de bewuste fiets staat. Terwijl verdachte aan de fiets gaat rommelen, blijft de ander bij verdachte in de buurt en loopt wat heen en weer. Even later rijdt verdachte op deze fiets weg en vervolgt ook de andere persoon zijn weg. Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere persoon. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld worden dat sprake is van medeplegen.
Getuige [naam getuige] neemt waar dat verdachte gehurkt bij de fiets enkele minuten rommelt aan de fiets. Kort nadat hij is weggefietst, wordt hij aangehouden. Dan blijkt er geen slot op de fiets te zitten. Uit het feit dat aan de fiets wordt gerommeld en kort daarna verdachte op deze fiets zonder slot rijdt, kan worden opgemaakt dat de fiets op enig moment vast heeft gezeten en dat verdachte door verbreking, deze fiets onder zijn bereik heeft gebracht.
Dat betekent dat diefstal in vereniging met braak bewezen kan worden verklaard. Dat de fiets niet daadwerkelijk als gestolen geregistreerd stond, staat niet aan een bewezenverklaring in de weg.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde
Bij de aanhouding op 13 februari 2019 neemt de verbalisant waar dat verdachte drie tassen bij zich heeft, gevuld met nieuwe kleding waar de labels nog aan zittten. De politie gaat vervolgens winkels langs om uit te zoeken waar die kleding vandaan komt. Bij [naam van de winkel 2] en [naam van de winkel 1] wordt de kleding uit deze tassen onderzocht en blijkt dat een gedeelte van deze kleding gestolen is uit deze winkels.
Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte naar eigen zeggen de kleding heeft gekocht – een grote partij kleding in tassen met prijs labels midden in de nacht op straat, hem door een Frans echtpaar ver onder de aanschafwaarde aangeboden – is de rechtbank van oordeel dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door misdrijf verkregen goederen verwierf. Dat maakt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 13 januari 2019 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een fiets, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan een tot dusver onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde:
op 13 januari 2019 te Amsterdam een goed te weten kleding (een trui en twee leggings) heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde:
op 13 januari 2019 te Amsterdam een goed te weten kleding (2 truien en 1 broek) en een usb lader heeft verworven, terwijl hij ten tijde van de verwerving van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat niet is voldaan aan de in artikel 38m Sr gestelde voorwaarden voor het opleggen van de ISD-maatregel. Na afloop van de laatste aan verdachte opgelegde ISD-maatregel, geëindigd op 23 november 2018, zijn er geen onherroepelijke veroordelingen meer geweest. Twee eerdere onherroepelijke veroordelingen vielen in de periode van de vorige ISD-maatregel en kunnen daarom niet worden meegenomen. Subsidiair stelt de raadsman dat verdachte niet wil meewerken met de behandeling in een FPK, wat zou resulteren in ‘kale detentie’. Gelet op de onderliggende feiten is een ISD-maatregel op die manier niet proportioneel.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 15 juli 2019, opgemaakt door P. van Doleweerd. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Op basis van de dossier- en gespreksinformatie concludeert rapporteur dat de zorg- en begeleidingsinterventies in het kader van drang en dwang tot op heden ontoereikend zijn gebleken om gedragsverandering bij de heer [naam verdachte] te bewerkstelligen. Betrokkene geeft zeer stellig aan dat hij niet voornemens is om mee te werken met het aanbod dat geboden wordt in de ISD-instelling.
Gedragsbeïnvloedende interventies, zoals een eventuele klinische behandeling in het kader van de maatregel ISD, kunnen slechts worden ingezet indien de heer [naam verdachte] gaat meewerken aan diagnostisch onderzoek ten behoeve van klinische zorgtoeleiding. Reclassering Inforsa meent dat voor de heer [naam verdachte] een opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) gespecialiseerd in de behandeling van mensen met multiple, complexe problematiek aangewezen en nodig is op basis van de diagnostiek die is vermeld in het dossier, te weten forensische, verslavings-, en persoonlijkheidsproblematiek. Een dergelijke behandeling kan worden geboden bij [naam instelling] , onderdeel van Trajectum of een gelijkwaardig geïndiceerde klinische setting. Wanneer betrokkene niet meewerkt aan diagnostiek kan hij daar niet geplaatst worden en dan zijn de mogelijkheden beperkt, ook binnen een ISD-maatregel.
Er is een reële kans dat de heer [naam verdachte] , vanwege zijn weigerachtige houding, geen gebruik zal maken van het aanbod op de ISD-unit. Wel zullen bij voortduring van de weigerachtige houding, trainingen en motiverende gesprekken aan de heer [naam verdachte] worden aangeboden.
Zoals is te lezen in de richtlijn voor strafvordering bij veelplegers, is het karakter van de ISD-
maatregel primair de langdurige insluiting en is de ISD-maatregel secundair gericht op
gedragsbeïnvloeding. Dat betekent dat een ISD-maatregel ook aangewezen kan zijn voor een
cliënt die bij voortduring niet responsief is en derhalve niet deelneemt aan het programma met erkende gedragsinterventies en vaardigheidstrainingen in de intramurale fase en (klinische) zorgtoeleiding in de extramurale fase. De maatregel dient dan primair ter bescherming van de maatschappij; immers kan betrokkene twee jaar geen delicten plegen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat er bij de complexe problematiek van betrokkene sprake is van een hoge mate van onmacht, welke vermoedelijk ook een generator is voor de verbale agressie zoals gerapporteerd. Onderdeel van verslavingsproblematiek bij een zorgelijke persoonlijkheidsstructuur is vaak ontbrekend probleembesef afgewisseld met oprechte, zij het fragmentarische, motivatie. De heer [naam verdachte] wordt steeds geconfronteerd met zijn tekortkomingen in sociaal-maatschappelijke interactie, omdat het -ingevolge zijn problematiek – hem aan kennis (ziektebesef) en vaardigheden (cognitief vermogen) tot gezond probleemoplossend vermogen, ontbreekt. De voortdurende confrontatie met teleurstellingen en afwijzende sociaal-maatschappelijke reacties leidt tot een toenemende kloof in de aansluiting met de maatschappij in zijn algemeenheid en zorg en begeleiding in het bijzonder. Rapporteur meent dan ook dat de ISD-maatregel niet alleen bescherming aan de maatschappij biedt, maar ook bescherming biedt aan de heer [naam verdachte] zelf.
De rechtbank heeft P. van Doleweerd op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft bevestigd dat het eerdere ambulante behandelingskader ontoereikend is gebleken en dat de oplegging van de ISD-maatregel met daarin zo mogelijk een klinische behandeling het meest geschikt is voor verdachte om terugval te voorkomen.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan de ten laste gelegde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juli 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit.
Tevens volgt uit de voornoemde richtlijn dat de ISD-maatregel opnieuw kan worden gevorderd en opgelegd mede op grond van eerdere veroordelingen, als de verdachte na de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel opnieuw een misdrijf pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Het is dus niet zo dat de eerdere veroordelingen slechts één keer zouden mogen meetellen. Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.
Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Eerdere interventies, ook binnen het ISD-kader, zijn ontoereikend gebleken. Verdachte is doorgegaan met het plegen van strafbare feiten. De ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm ziet de rechtbank niet als mogelijkheid, gelet op de houding en het gedrag van verdachte tijdens zijn beide vorige ISD-maatregelen, opgelegd in 2012 en 2016. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de ISD-maatregel passend en geboden. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Beslag

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de in beslag genomen goederen (nrs. 1 tot en met 4) worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Ten aanzien van feit 2 en 3
opzetheling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
1. STK Jas (merk: Puma)
5692674
2 1 STK Schoenen (merk: New Balance)
5692693
3 1 STK Sportkleding (merk: Nike)
5692670
4 1 STK Trui (merk: Puma)
5692680
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2019.
Bijlage I – Tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fiets, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan een tot dus ver onbekend gebleven persoon, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en goed te weten een fiets heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, kleding (te weten een trui en twee leggings), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam van de winkel 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten kleding (te weten een trui en twee leggings) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit
goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, kleding (te weten twee truien en een broek) en/of een usb lader, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [naam van de winkel 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 13 januari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een goed te weten kleding (te weten 2 truien en 1 broek) en/of een usb lader heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
[...]
.