ECLI:NL:RBAMS:2019:5990

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
99-000103-58
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 7 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De officier van justitie had op 28 juni 2019 verzocht om de proeftijd met 365 dagen te verlengen, omdat de veroordeelde niet goed voldeed aan de voorwaarden van de v.i. en er zorgen waren over zijn stabiliteit op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de onderbouwing daarvan, inclusief eerdere adviezen van de reclassering en de geschiedenis van de veroordeelde.

Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft de rechtbank de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De raadsman stelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de officier eerder had aangegeven dat verlenging van de proeftijd niet noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde erop mocht vertrouwen dat de vordering niet opnieuw aanhangig zou worden gemaakt, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden waren. De rechtbank concludeerde dat het advies van de afdeling Centrale Voorziening v.i. geen nieuwe omstandigheid vormde en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering.

De rechtbank heeft in haar beslissing het vertrouwensbeginsel benadrukt en geoordeeld dat de eerdere mededeling van de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, de veroordeelde het vertrouwen gaf dat er geen verlenging van de proeftijd zou plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. K.A. Brunner, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer: 99-000103-58
Parketnummer: 13/447567-05
Uitspraak op de vordering van 28 juni 2019 (op dezelfde datum ontvangen op de griffie van de rechtbank) op grond van artikel 15c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van het Openbaar Ministerie tot het verlengen van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van
[naam veroordeelde](hierna: veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
postadres: [BRP-adres] ,
verblijfadres: [verblijfadres] .

1.Vordering van de officier van justitie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de proeftijd van de v.i. van veroordeelde zal verlengen met 365 dagen.
De schriftelijke vordering is als volgt onderbouwd:
Op 11 juni 2018 werd betrokkene voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Omdat het toezicht aanvankelijk moeizaam verloopt en betrokkene zijn afspraken niet goed nakomt, werd een vordering tot herroeping van de v.i. ingediend. Nadat de reclassering in december een gesprek met betrokkene voert en betrokkene zijn houding verbetert, wordt deze vordering door het Openbaar Ministerie ingetrokken.
Dit alles heeft ervoor gezorgd dat pas in december de reclassering in staat was het toezicht op te pakken en het van tevoren opgestelde plan van aanpak uit te voeren. Dit heeft tevens tot gevolg gehad dat dit plan van aanpak nog niet voltooid kon worden.
Het is betrokkene nog niet volledig gelukt stabiliteit te verkrijgen in zijn leefsituatie, met name op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding heeft hij hulp nodig van de reclassering. Indien het reclasseringstoezicht per 10 augustus 2019 beëindigd zou worden, zou het recidiverisico nog onaanvaardbaar hoog zijn.
De reclassering geeft aan nog een jaar nodig te hebben om betrokkene op (met name) bovengenoemde gebieden te begeleiden.

2.Stukken

De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2006 in de zaak met parketnummer 13/447567-05;
  • het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2013 in de zaak met parketnummer 23-004434-10;
  • het v.i.-advies van Reclassering Nederland van 8 mei 2018;
  • het v.i.-advies van het Justitieel Complex Zaanstad van 8 mei 2018;f
  • het besluit v.i. van 18 mei 2018 van het Openbaar Ministerie;
  • het verlengingsadvies v.i. van Reclassering Leger des Heils Amsterdam van 15 juni 2019;
  • de vordering tot verlenging van de v.i. van de officier van justitie van
28 juni 2019;
  • de e-mail tot intrekking van de vordering tot verlenging van de v.i. van de officier van justitie van 16 juli 2019;
  • de brief tot intrekking van de oproeping van de officier van justitie van 17 juli 2019;
  • het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende veroordeelde van 6 augustus 2019.

3.Voorgeschiedenis

De rechtbank heeft op 16 oktober 2006 in eerste aanleg vonnis gewezen. Er is vervolgens doorgeprocedeerd tot aan de Hoge Raad. Na terugverwijzing door de Hoge Raad heeft het gerechtshof Amsterdam (hierna: het hof) uiteindelijk bij – onherroepelijk geworden – arrest van 3 mei 2013 aan veroordeelde (onder meer) een gevangenisstraf opgelegd van drie jaar en zes maanden ter zake van
medeplegen van poging om een ander door bedreiging en het verschaffen van gelegenheid en middelen te bewegen een moord te plegen.
Veroordeelde heeft van 4 juli 2005 tot en met 13 september 2007 in voorlopige hechtenis verbleven. Nadat het hof op 3 mei 2013 arrest had gewezen, bleek veroordeelde, na aftrek van voorarrest, tot aan de v.i-datum nog 47 dagen gevangenisstraf te moeten ondergaan. Veroordeelde heeft zich op 23 april 2018 gemeld in het Justitieel Complex Zaanstad om die 47 dagen gevangenisstraf uit te zitten. Op 11 juni 2018 is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Die v.i. is veroordeelde op grond van artikel 15 Sr bij het besluit v.i. van 18 mei 2018 verleend. De proeftijd is daarbij vastgesteld op 425 dagen en zal dus behoudens verlenging eindigen op 10 augustus 2019. De
algemene voorwaardendie aan de veroordeelde zijn opgelegd houden in dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd
  • zich niet schuldig maakt aan het plegen van een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De
bijzondere voorwaardenhouden in dat veroordeelde gedurende de proeftijd
meldplicht
- zich zal melden bij de reclassering (Leger des Heils reclassering, [adres] ), zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht. Deze meldplicht heeft tot doel de veroordeelde te kunnen begeleiden en controleren bij het naleven van de opgelegde bijzondere voorwaarden en om hem te kunnen begeleiden bij onder andere het vinden van werk, inkomen en huisvesting;

andere voorwaarden het gedrag betreffende

  • zijn medewerking dient te verlenen aan en een actieve inspanning dient te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding);
  • een open, gemotiveerde en meewerkende houding dient te tonen met betrekking tot het toezicht;
  • openheid van zaken dient te tonen ten aanzien van zijn financiële situatie.
De vordering van 28 juni 2019 tot het verlengen van de proeftijd van de v.i. zou eerst worden behandeld op de zitting van 18 juli 2019. De officier van justitie, mr. L.E. Stroink, heeft de rechtbank en de raadsman van veroordeelde per e‑mail van 16 juli 2019 laten weten dat zij van mening is dat het niet noodzakelijk en proportioneel is de proeftijd van de v.i. van veroordeelde te verlengen. Zij heeft om die reden de oproeping van veroordeelde bij brief van 17 juli 2019 ingetrokken.

4.Onderzoek op de zitting van 7 augustus 2019

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder D. van der Veen, reclasseringswerker, als getuige-deskundige gehoord.
Veroordeelde heeft verklaard, kort samengevat, dat hij geen vertrouwen heeft in het traject bij de reclassering. Hij ontvangt een daklozenuitkering en woont bij zijn vader die hij fulltime verzorgt. Via de Dienst Werk en Inkomen (DWI) is hij in het zogenoemde daklozentraject terechtgekomen en zal hij automatisch in aanmerking komen voor huisvesting bij HvO.
Reclasseringswerker Van der Veen heeft het advies tot verlenging van de proeftijd van de v.i. gehandhaafd. Zij heeft opgemerkt dat verdachte het drang- dan wel dwangkader van de reclassering nodig heeft om niet terug te vallen in recidive. Verder zal hij zijn leven via de reclassering (Leger des Heils) sneller op de rit krijgen, in het bijzonder zal passende huisvesting sneller gerealiseerd kunnen worden, aldus de reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft allereerst opgemerkt dat hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard indien de rechtbank van oordeel is dat veroordeelde aan de mededeling van zijn collega-officier van justitie, dat verlenging van de proeftijd niet noodzakelijk en proportioneel is, het vertrouwen mocht ontlenen dat niet opnieuw verlenging zou worden gevorderd. Later is gebleken dat de afdeling Centrale Voorziening v.i. adviseert de proeftijd van de v.i. van veroordeelde te verlengen. De vordering had dus niet moeten worden ingetrokken. Om die reden is de vordering alsnog aanhangig gemaakt. De officier van justitie vordert de proeftijd met een jaar te verlengen. Die verlenging is volgens hem nodig, omdat er wat betreft huisvesting, dagbesteding en financiën nog geen sprake is van een stabiele situatie.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Gelet op de mededeling van 17 juli 2019 van officier van justitie mr. L.E. Stroink en het ontbreken van nieuwe feiten en omstandigheden sindsdien, is het opnieuw indienen van de vordering in strijd met het vertrouwensbeginsel. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat voortzetting van het toezicht niet opportuun is.

5.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Veroordeelde mocht erop vertrouwen dat met de mededeling van officier van justitie mr. L.E. Stroink verlenging van de proeftijd van zijn v.i. niet langer aan de orde was, behoudens nieuwe feiten of omstandigheden. Het advies van de afdeling Centrale Voorziening v.i. is niet zo’n nieuwe omstandigheid. Gelet daarop is het opnieuw aanhangig maken van de vordering in strijd met het vertrouwensbeginsel.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze uitspraak is gegeven door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier.
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 7 augustus 2019.
.