ECLI:NL:RBAMS:2019:5982

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/649891 / HA ZA 18-632
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een erfenis met betrekking tot een woning op Mallorca tussen drie erfgenamen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de erfenis van een in 2014 overleden vrouw, waarbij haar drie volwassen kinderen, [eiser], [gedaagde 1] en [gedaagde 2], het niet eens konden worden over de verdeling van de geërfde woning op Mallorca. De rechtbank heeft op 14 augustus 2019 geoordeeld dat de woning moet worden getaxeerd door drie onafhankelijke taxateurs, waarna de kinderen in staat worden gesteld om biedingen uit te brengen. De partij die het hoogste bod uitbrengt, krijgt de woning toebedeeld, mits het bod hoger is dan het gemiddelde van de taxaties. Indien geen van de partijen een bod uitbrengt, zal de woning via een makelaar worden verkocht en de opbrengst gelijkelijk worden verdeeld. Daarnaast vorderde [eiser] een gebruiksvergoeding van € 9.000 van [gedaagde 1] voor het gebruik van de woning in de zomer van 2017, maar deze vordering werd afgewezen omdat niet kon worden aangetoond dat er een gebruiksregeling was afgesproken. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/649891 / HA ZA 18-632
Vonnis van 14 augustus 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S.P. Bolweg te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. W. de Vries te 's-Gravenhage,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.G. Hees te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de gelijkluidende dagvaardingen van 28 mei 2018, met producties;
  • de conclusie van antwoord van mr. De Vries, met één productie;
  • de conclusie van antwoord van mr. Hees, met producties;
  • het tussenvonnis van 16 januari 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 juni 2019, met de daarin genoemde stukken;
  • het e-mailbericht van de griffie van 20 juni 2019 en de daarop volgende reacties van de raadslieden van 1 en 2 juli 2019, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 juli 2019, waarin een door partijen gesloten schikkingsovereenkomst is opgenomen;
  • de brief van mr. De Vries van 16 juli 2019 naar aanleiding van het proces-verbaal van 17 juni 2019;
  • de brief van mr. Hees van 16 juli 2019 naar aanleiding van het proces-verbaal van 17 juni 2019
  • het rolbericht van mr. Bolweg van 18 juli 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de kinderen van mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster).
2.2.
Erflaatster heeft in haar testament d.d. 4 november 2011, dat een aanvulling is op haar testament d.d. 23 juli 2008, bepaald dat op de vererving van haar nalatenschap het Nederlandse recht van toepassing is. Tevens heeft zij in dat testament mr. [notaris 1] tot beheersexecuteur benoemd.
2.3.
Op [datum] 2014 is erflaatster in haar woonplaats [woonplaats 2] overleden.
2.4.
De gemeenschap die tussen [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is ontstaan uit hoofde van hun aanspraak op de nalatenschap van erflaatster omvat onder andere een woning op Mallorca. Het betreft de woning op het adres [adres] in Spanje (hierna te noemen: de woning).
2.5.
In de zomer van 2017 verbleef [gedaagde 1] gedurende vijf weken in de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om met [eiser] over te gaan tot verdeling van de gemeenschap van de nalatenschap van erflaatster;
II. vaststelling van de (wijze van) verdeling van de nalatenschap van erflaatster;
III. de volledige en onvoorwaardelijke medewerking van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan alle handelingen die noodzakelijk zijn om voornoemde verdeling tot stand te brengen, onder verbeurte van een dwangsom en met indeplaatstreding van dit vonnis indien zij daaraan niet voldoen;
IV. betaling van een gebruiksvergoeding van € 9.000 door [gedaagde 1] aan [eiser] wegens het gebruik van de woning;
V. veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten.
In het geval de rechtbank van oordeel is dat de nalatenschap nog niet kan worden verdeeld omdat de executele van mr. [notaris 1] nog niet geëindigd is, heeft [eiser] bovenstaande tevens gevorderd onder de voorwaarde dat de executele is geëindigd.
3.2.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de gemeenschap, met uitzondering van de woning, zodat ten aanzien van vorderingen I, II en III nog slechts over de verdeling van de woning moet worden beslist. Vorderingen IV en V worden door [eiser] onverkort gehandhaafd.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren ieder afzonderlijk verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Toepasselijk recht en bevoegde rechter

4.1.
Voordat inhoudelijk op de zaak kan worden ingegaan moet, gelet op het feit dat de woning is gelegen op Mallorca (Spanje), eerst ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen en zo ja, welk recht moet worden toegepast. Dat partijen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet ter discussie hebben gesteld doet daar niet aan af.
4.2.
Aangezien erflaatster op [datum] 2014 is overleden – en daarmee op een eerdere datum dan 17 augustus 2015 – kan geen rechtsmacht worden ontleend aan de Verordening (EU) nr. 650/2012 inzake erfopvolging en betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring (hierna: EEV). Er moet daarom worden teruggevallen op de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Artikel 6 sub g Rv legt de rechtsmacht in zaken betreffende nalatenschappen bij de Nederlandse rechter indien de erflater zijn laatste woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland had. Nu erflaatster laatstelijk woonde in [woonplaats 2] , is de Nederlandse rechter bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
4.3.
Wat betreft het op de nalatenschap toepasselijke recht is namens [gedaagde 2] terecht opgemerkt dat het Haags Erfrechtverdrag 1989 nooit in werking is getreden. Aangezien reeds is vastgesteld dat de EEV niet van toepassing is, moet ook hiervoor worden teruggevallen op Nederlandse regels van internationaal privaatrecht. Op grond van artikel 10:149 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de wijze waarop de verdeling van de nalatenschap tot stand wordt gebracht beheerst door het Nederlandse recht indien erflaatster haar laatste gewone verblijfplaats in Nederland had, tenzij de deelgenoten gezamenlijk het recht van een ander land aanwijzen. Niet is gebleken dat partijen het recht van een ander land hebben aangewezen, zodat het Nederlandse recht moet worden toegepast. Dat komt ook overeen met de rechtskeuze die erflaatster zelf in haar testament d.d. 4 november 2011 heeft gemaakt. Bij de toepassing van het Nederlandse recht moet conform artikel 10:149 BW overigens wel rekening worden gehouden met de eisen van het goederenrecht van de plaats van ligging van de activa, te weten Spanje.
4.4.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen en vaststaat dat hij daarbij in beginsel Nederlands recht zal toepassen, zal de zaak hierna inhoudelijk worden beoordeeld.
Verdeling van de woning
4.5.
De kern van het geschil ziet op de vraag op welke wijze de verdeling van de woning moet geschieden. [eiser] wenst dat de woning onder begeleiding van een onafhankelijke makelaar wordt verkocht, waarna de (netto-)opbrengst aan [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor een gelijk deel toekomt. [gedaagde 1] wenst toedeling van de woning aan haarzelf en voert daartoe aan dat zij met de woning specifieke banden heeft, waardoor zij een groter belang bij toedeling zou hebben dan de andere twee erfgenamen. [gedaagde 2] wenst eveneens toedeling van de woning aan zichzelf en beroept zich ook op specifieke banden met de woning, als gevolg waarvan hij het grootste belang zou hebben bij toedeling.
4.6.
Ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW kan de rechtbank de wijze van verdeling vaststellen, waarbij van belang is dat de rechter niet is gebonden aan de wijzen van verdeling die in artikel 3:185 lid 2 BW met name zijn genoemd. Verder dient de rechter bij vaststelling van (de wijze van) de verdeling naar billijkheid rekening te houden met de belangen van partijen en met het algemeen belang. Dat impliceert dat de rechter onder meer let op de omstandigheid dat een goed bijzondere waarde heeft voor een deelgenoot.
4.7.
In de onderhavige procedure kan echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de bijzondere waarde die de woning zou hebben voor [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] . Zij betogen immers allebei dat zij een speciale emotionele band met de woning zouden hebben. Geen van beide heeft echter zijn of haar specifieke banden met de woning nader met stukken toegelicht. Aan de hand van hetgeen partijen hebben gesteld, kan daarom niet worden vastgesteld in hoeverre de emotionele band van één der partijen met de woning zou moeten prevaleren boven de specifieke band die de ander daarmee zou hebben.
4.8.
Daarnaast moet bij de belangenafweging mede acht geslagen worden op de consistentie van de wens van partijen om de woning toebedeeld te krijgen. [gedaagde 2] heeft zijn wens om toedeling van meet af aan kenbaar gemaakt; uit de stukken blijkt – en dat is door [eiser] en [gedaagde 1] ook niet weersproken – dat hij reeds in de beginfase van de verdeling om toedeling heeft verzocht. Niet is gebleken dat [gedaagde 2] gedurende de procedure zijn standpunt hierover heeft gewijzigd. De wens van toedeling aan de zijde van [gedaagde 1] is niet even consistent. In haar conclusie van antwoord heeft zij het standpunt ingenomen dat ze, zij het onder enige voorwaarden, akkoord ging met de verkoopprocedure zoals die door [eiser] was voorgesteld. Anderzijds blijkt uit de stukken – en dit is ter zitting nogmaals door partijen bevestigd – dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] na het overlijden van erflaatster de mogelijkheid hebben onderzocht of zij tweeën de woning gezamenlijk konden kopen. Desalniettemin volgt uit het voorgaande dat [gedaagde 1] , net als [gedaagde 2] , kennelijk al ruimschoots voor deze procedure haar belang bij verkrijging van de woning kenbaar heeft gemaakt, zodat in dat kader tussen [gedaagde 2] en [gedaagde 1] geen doorslaggevend onderscheid bestaat.
4.9.
Verder kan bij de belangenafweging relevant zijn op welke wijze de overige delen van de tussen partijen bestaande gemeenschap zijn verdeeld. In dat geval kan mede worden gekeken naar de inhoud van de schikkingsovereenkomst zoals die ter zitting tussen partijen tot stand is gekomen. [gedaagde 1] stelt dat een redelijke verdeling van de gemeenschap met zich brengt dat aan de wens van [gedaagde 1] tot toedeling van de woning moet worden voldaan, aangezien aan [gedaagde 2] op zijn verzoek reeds een zevental percelen grond zijn toebedeeld (onder de voorwaarde dat [gedaagde 2] akkoord gaat met de getaxeerde waarde van de percelen). In dat scenario wordt van zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] één toedelingswens vervuld. [gedaagde 2] betoogt dat niet valt in te zien dat, vanwege het enkele feit dat tussen de twee toedelingswensen van [gedaagde 2] en de ene toedelingswens van [gedaagde 1] overlap bestaat, toedeling van de hiervoor genoemde percelen grond aan [gedaagde 2] redelijkerwijs moet leiden tot toedeling van de woning aan [gedaagde 1] . Het stond [gedaagde 1] immers vrij om eveneens de toedeling van de percelen grond of van een ander deel uit de nalatenschap te verzoeken. Het standpunt van [gedaagde 2] is steekhoudend, zodat de op zich niet onredelijke wens van [gedaagde 1] (en [eiser] , indien hij daarop aanspraak had gemaakt) een onderdeel uit de nalatenschap van erflaatster te krijgen niet doorslaggevend is.
4.10.
Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat aan de hand van hetgeen partijen hebben aangevoerd niet kan worden vastgesteld wie het grootste belang heeft bij toedeling van de woning, aangezien geen van de aangevoerde belangen en argumenten van doorslaggevende betekenis is. Het door [eiser] gevorderde alternatief van een openbare verkoopprocedure ligt evenmin voor de hand, omdat twee van de drie deelgenoten van de gemeenschap wel degelijk te kennen hebben gegeven dat zij de woning willen verkrijgen. Het heeft daarom de voorkeur om het eigendom van de woning binnen de familie van erflaatster te houden. Nu artikel 3:185 lid 2 BW geen limitatieve opsomming geeft van mogelijke wijzen van verdeling voelt de rechtbank zich vrij om te kiezen voor een andere oplossing, die naar zijn oordeel recht doet aan de belangen van zowel [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . De rechtbank merkt daarbij op dat daarbij niet doorslaggevend is wie van partijen ‘de grootste portemonnee’ heeft, maar dat het grotere belang van partijen wel degelijk kan worden uitgedrukt in de waarde die zij aan de woning toekennen, hetgeen tot uiting komt in het bod dat partijen onafhankelijk van elkaar op de woning kunnen uitbrengen. De verdeling zal daarom plaatsvinden op de wijze zoals hierna en onder de beslissing is weergegeven.
4.11.
Allereerst zal de woning door drie onafhankelijke, door partijen zelf te benaderen, taxateurs worden getaxeerd tegen de actuele waarde in het economisch verkeer. De taxaties zullen worden uitgevoerd door de drie taxateurs die [eiser] heeft voorgesteld, te weten Property Works Mallorca, TASALIA en Tinsa. De taxatiekosten worden door partijen ieder voor gelijke delen gedragen.
4.12.
Vervolgens zullen partijen binnen een maand na ontvangst van de laatste van de drie taxaties, voor zover zij wensen dat de woning aan hun wordt toebedeeld, gelijktijdig en individueel in een gesloten envelop aan notaris [notaris 2] (hierna: notaris [notaris 2] ) hun bod op de woning overhandigen. De woning zal worden toebedeeld aan de partij die het hoogste bod heeft uitgebracht en tegen de door hem/haar geboden prijs, mits het bod hoger ligt dan het gemiddelde van de drie hiervoor genoemde taxaties. ‘Matching’ van het bod door een andere partij is niet toegestaan. Indien partijen hetzelfde (hoogste) bod uitbrengen zullen partijen nogmaals gelijktijdig en in gesloten enveloppen individueel een bod uitbrengen aan notaris [notaris 2] . Indien de biedingen dan weer gelijk zijn zal er ten overstaan van notaris [notaris 2] geloot worden tussen de gelijke hoogste bieders. Partijen zijn verplicht om hun medewerking te verlenen aan de toedeling en levering van de woning, terwijl de partij die de woning verkrijgt verplicht is tot uitbetaling van de daaruit voortvloeiende overbedelingsschuld aan de andere partijen. De door [eiser] gevorderde dwangsom alsmede de gevorderde indeplaatstreding van dit vonnis indien partijen hieraan niet voldoen, zullen worden afgewezen. De levering van de woning dient plaats te vinden binnen drie maanden nadat partijen ten overstaande van notaris [notaris 2] hun bod hebben uitgebracht. De kosten van het notariële transport komen voor rekening van de verkrijger van de woning.
4.13.
In het geval dat geen van partijen een bod uitbrengt op de woning, bijvoorbeeld omdat het minimaal uit te brengen bod hoger ligt dan de prijs die partijen voor toedeling van de woning wensen te betalen, zal deze alsnog met behulp van een makelaar worden verkocht. Partijen zullen in dat geval [makelaar] te Mallorca benoemen tot makelaar. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, zal de vraagprijs bindend door de makelaar worden vastgesteld. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met de (derde) koper die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens partijen, gelet op de onroerendgoedmarkt ter plaatste en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen. Indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld zijn partijen verplicht hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. De netto-verkoopopbrengst zal gelijkelijk tussen partijen worden verdeeld. Bij overdracht aan een derde zijn [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder gehouden een derde van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
Gebruiksvergoeding
4.14.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] zal worden veroordeeld tot betaling aan hem van € 9.000 aan gebruiksvergoeding voor het uitsluitende genot en gebruik van de woning dat zij heeft gehad gedurende de zomervakantie van 2017. Tussen partijen bestond een afspraak over het gebruik van de woning, op grond waarvan [eiser] en [gedaagde 1] de woning elk gedurende de helft van de zomervakantie zouden mogen gebruiken. Door, in weerwil van deze afspraak, tijdens (de tweede helft van) de zomervakantie in de woning te verblijven, heeft [gedaagde 1] verhinderd dat [eiser] de woning in die periode kon gebruiken. De hoogte van de gevorderde gebruiksvergoeding is gekoppeld aan de gemiddelde verhuurprijs van een vergelijkbare woning in die periode, aldus steeds [eiser] .
4.15.
[gedaagde 1] betwist niet dat zij in de zomervakantie van 2017 gedurende een periode van vijf weken in de woning verbleef. Echter hebben partijen in het verleden nooit voor het gebruik van de woning hoeven betalen, zodat daar ook nu geen grond voor bestaat. Verder was er geen sprake van dat [eiser] (of in casu zijn dochter) in de tweede helft van de zomervakantie in de woning wilde verblijven. Integendeel, de dochter van [eiser] had juist te kennen had gegeven dat zij dit niet meer wilde, zodat de woning tijdens de zomervakantie van 2017 geheel vrij was, aldus steeds [gedaagde 1] .
4.16.
Voorop staat dat artikel 3:169 BW mede tot strekking heeft om de deelgenoot die een gemeenschappelijk goed met uitsluiting van een andere deelgenoot gebruikt, te verplichten de deelgenoot die aldus verstoken wordt van het gebruik en genot waarop hij uit hoofde van het deelgenootschap recht heeft, schadeloos te stellen door bijvoorbeeld een gebruiksvergoeding te betalen (zoals door de Hoge Raad is overwogen in ECLI:NL:HR:2000:AA9143). In het onderhavige geval ziet de rechtbank echter geen aanleiding om over te gaan tot toekenning van een gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning door [gedaagde 1] . De vordering tot betaling van € 9.000 zal daarom worden afgewezen. Redengevend daarvoor is het navolgende.
4.17.
[eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij de woning had gereserveerd voor de tweede helft van de zomervakantie, maar niet is gebleken dat hij (of zijn familie) daadwerkelijk plannen had om tijdens die periode in de woning te verblijven én dat een dergelijk verblijf vervolgens met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is afgesproken of dat bij gebreke daarvan een vergoeding zou worden betaald. Niet betwist is dat partijen in het verleden geen gebruiksvergoeding voor het gebruik van de woning betaalden. Ook anderszins is niet gebleken dat partijen op enige wijze een gebruiksregeling zijn overeengekomen met betrekking tot het gebruik van de woning in de zomer van 2017. Mede gelet op de betwisting van [gedaagde 1] dat (de dochter van) [eiser] juist had gemeld niet langer geïnteresseerd te zijn in het gebruik van de woning in de genoemde periode, had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te onderbouwen dat partijen daarover een gebruiksregeling hebben afgesproken op grond waarvan een gebruiksvergoeding verschuldigd zou zijn. Nu hij dat niet heeft gedaan, kan hij daaraan ook geen rechten ontlenen.
Proceskosten
4.18.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.19.
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat partijen binnen vier weken na de datum van dit vonnis Property Works Mallorca, TASALIA en Tinsa tot taxateur zullen benoemen,
5.2.
bepaalt dat de onder 5.1 genoemde taxateurs de woning individueel zullen taxeren tegen de actuele waarde in het economisch verkeer,
5.3.
bepaalt dat de kosten van de taxaties door partijen ieder voor een derde deel gedragen worden,
5.4.
voor het geval dat één of meer partijen een bod wensen uit brengen op de woning en aldus om toedeling van de woning verzoekt,
stelt de wijze van verdeling van de woning als volgt vast:
5.4.1.
bepaalt dat partijen, voor zover zij de woning toebedeeld willen krijgen, binnen een maand na ontvangst van de laatste van de drie taxaties individueel een bod uitbrengen door dit bod in een gesloten envelop gelijktijdig aan notaris [notaris 2] te overhandigen, waarna de woning zal worden toebedeeld aan de partij die het hoogste bod op de woning heeft uitgebracht, mits het uitgebrachte bod hoger is dan het gemiddelde van de drie taxaties die onder 5.2 zijn bevolen,
5.4.2.
bepaalt dat, indien door twee of meer partijen hetzelfde hoogste bod is uitgebracht, partijen het biedingsproces zoals omschreven onder 5.4.1 zullen herhalen en dat wanneer de hoogste biedingen dan wederom gelijk zijn tussen de gelijke hoogste bieders ten overstaan van notaris [notaris 2] geloot zal worden,
5.4.3.
bepaalt dat het niet toegestaan is om een bod van een andere partij te ‘matchen’,
5.4.4.
bepaalt dat toedeling van de woning door levering van de aandelen daarin dient plaats te vinden binnen drie maanden nadat partijen ten overstaande van notaris [notaris 2] hun bod hebben uitgebracht,
5.4.5.
bepaalt dat partijen verplicht zijn om hun medewerking te verlenen aan de toedeling en de levering van de woning aan de partij aan wie de woning wordt toebedeeld,
5.4.6.
bepaalt dat de partij aan wie de woning wordt toebedeeld de daardoor ontstane overbedelingsschuld aan de andere twee partijen zal betalen vóór of gelijktijdig met de toedeling,
5.4.7.
bepaalt dat de kosten van het notariële transport voor rekening zullen komen van de partij aan wie de woning wordt toebedeeld,
5.5.
voor het geval dat geen der partijen een bod op de woning uitbrengt en aldus om toedeling verzoekt,
stelt de wijze van verdeling van de woning als volgt vast:
5.5.1.
bepaalt dat partijen [makelaar] te Mallorca tot makelaar zullen benoemen,
5.5.2.
bepaalt dat, indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar een door hem/haar vast te stellen bindende marktconforme vraagprijs bepaalt,
5.5.3.
bepaalt dat partijen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens partijen, gezien de onroerendgoedmarkt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, zal de makelaar die naar beste weten en kunnen bindend bepalen,
5.5.4.
bepaalt dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van de woning aan derden,
5.5.5.
bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijkelijk tussen partijen dient te worden verdeeld,
5.5.6.
bepaalt dat iedere partij bij overdracht aan een derde gehouden is een derde van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.