ECLI:NL:RBAMS:2019:5981

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
13/665308-18 en 23/003565-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, veroordeling poging zware mishandeling en vuurwapenbezit na vechtpartij

Op 12 juni 2018 vond er een vechtpartij plaats in Amsterdam waarbij de aangever, [slachtoffer], gewond raakte aan zijn hoofd. De verdachte werd aangeklaagd voor poging doodslag en poging zware mishandeling. Tijdens de rechtszitting op 24 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, gevorderd tot bewezenverklaring van de poging tot doodslag en het bezit van een vuurwapen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Hartman, pleitte voor vrijspraak van de poging doodslag, stellende dat er geen bewijs was voor het gebruik van een vuurwapen en dat de verwondingen van [slachtoffer] niet als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging doodslag, aangezien niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de intentie had om [slachtoffer] te doden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdachte had [slachtoffer] meermalen met de vuist geslagen, wat leidde tot ernstige verwondingen, waaronder een schedelbreuk.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, wat op 6 augustus 2018 werd aangetroffen bij zijn aanhouding. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het recentelijk vaderschap. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan [slachtoffer] van € 500,- voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665308-18 en 23/003565-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “Justitieel Complex Zaanstad” te Westzaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Hartman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij
  • zich op 12 juni 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag dan wel poging zware mishandeling van [slachtoffer] (feit 1);
  • op 6 augustus 2018 te Amsterdam een pistool en munitie voorhanden heeft gehad (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot partiële vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde, namelijk ten aanzien van het schieten in de richting van [slachtoffer] . Zij heeft verder gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot doodslag alsook ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde munitie- en vuurwapenbezit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging doodslag danwel zware mishandeling (feit 1) . Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het slaan wordt door verdachte niet betwist, maar er is niet geschoten. Dat sprake zou zijn geweest van schieten, kan slechts worden gebaseerd op de verklaringen van [getuige 1] . [getuige 1] is geen betrouwbare getuige. Hij heeft drie verschillende verklaringen afgelegd en heeft mogelijk ook een eigen belang bij het afleggen van een belastende verklaring voor verdachte. De verklaringen van [getuige 1] zijn onvoldoende consistent en onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te gebruiken. Zijn verklaringen vinden ook geen ondersteuning in het dossier. Om deze reden moet vrijspraak volgen voor het schieten.
Op basis van het dossier zou alleen een bewezenverklaring kunnen volgen voor het slaan. [slachtoffer] heeft fors letsel opgelopen. Verdachte heeft verklaard dat een worsteling is ontstaan die hardhandig verliep. [slachtoffer] heeft in ieder geval de leuning van de bank geraakt en mogelijk ook de verwarming die zich direct naast de bank bevindt. Het geweld kan echter niet gekwalificeerd worden als een poging tot doodslag. Uit de aard van het geweld volgt geen bewuste aanvaarding op enige aanmerkelijke kans op het intreden van een dodelijk gevolg. Om deze reden moet vrijspraak volgen voor poging tot doodslag. Tevens moet vrijspraak volgen voor het medeplegen, nu van een bewuste en nauwe samenwerking niet is gebleken.
De vraag resteert of van (een poging tot) zware mishandeling kan worden gesproken. Het uitgangspunt is dat het toegepaste geweld, het slaan met een vuist op het gezicht, meer van doen heeft met een ‘gewone’ mishandeling. Verdachte heeft geen vechtsportachtergrond. In de medische stukken is de schijn gewekt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, nu aanvankelijk werd gesproken over een langere herstelperiode dan zes weken. In de meest recente medische verklaring wordt deze kans echter klein geacht. Er is geen informatie over het uitzicht op volledig herstel. Er is in ieder geval niet gebleken van blijvende fysieke schade. Nu nadere informatie over onder meer de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen alsmede het uitzicht op herstel ontbreekt, kan op dit moment niet gesproken worden van zwaar lichamelijk letsel. Het enige dat bewezen zou kunnen worden, is een eenvoudige mishandeling. Dit wordt verdachte echter niet verweten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Verdachte is op 12 juni 2018 met [getuige 2] en een derde naar de woning van [getuige 1] gegaan, waar [slachtoffer] ook verbleef. Dit was naar aanleiding van onenigheid tussen [getuige 2] en [slachtoffer] . Verdachte ging met [getuige 2] mee om verhaal te halen bij [slachtoffer] . Zij zijn ongeveer tien minuten binnen geweest. Nadat verdachte met de anderen de woning heeft verlaten, werd [slachtoffer] gewond naar het ziekenhuis gebracht door [getuige 1] . In het ziekenhuis werd bij [slachtoffer] onder andere een meervoudige breuk in de schedel en een subduraal hematoom traumatisch subarachnoïdale bloeding geconstateerd.
Vrijspraak voor het schieten (feit 1)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het oordeel dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten. Getuige [getuige 1] is de enige persoon die daarover heeft verklaard. Het dossier bevat verder geen ondersteuning voor die verklaring. De rechtbank acht niet bewezen dat er überhaupt een vuurwapen betrokken was bij de gebeurtenissen in de woning van [getuige 1] . De rechtbank zal verdachte daarom van dit gedeelte vrijspreken.
Vrijspraak poging tot doodslag (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast komen staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Evenmin is komen vast te staan dat verdachte, door [slachtoffer] meermalen met de vuist tegen het hoofd te slaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij hierdoor zou komen te overlijden. De rechtbank is – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat het meermalen met de vuist tegen het hoofd slaan van een op de bank liggende persoon, niet de aanmerkelijke kans op de dood met zich brengt. Verdachte zal dan ook van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring poging tot zware mishandeling (feit 1)
Verdachte heeft verklaard dat hij (uit zelfverdediging) op [slachtoffer] sprong, dat er een worsteling ontstond en dat hij [slachtoffer] met zijn vuist heeft geslagen, totdat hij zag dat [slachtoffer] niet meer ‘tegenstribbelde’. Hij heeft verklaard dat hij heel wat klappen heeft gegeven. Toen hij zag dat [slachtoffer] stil op de bank lag en onder het bloed zat, is hij weggerend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft [slachtoffer] meermalen met de vuist tegen het hoofd geslagen. Hij is pas gestopt toen hij zag dat [slachtoffer] niet meer bewoog. [slachtoffer] is na dit voorval opgenomen in het ziekenhuis, waar bij hem een schedelbreuk en hersenbloeding zijn geconstateerd. Hoewel dergelijk letsel niet als zwaar lichamelijk letsel heeft te gelden, kan wél worden gezegd dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijk kans daarop heeft aanvaard. Het hoofd is immers een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Dat verdachte met enige kracht heeft geslagen blijkt wel uit het feit dat er een schedelbreuk is ontstaan. Het handelen van verdachte had eenvoudigweg kunnen leiden tot letsel waarbij operatief ingrijpen en/of langdurig herstel noodzakelijk was geweest. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Bewezenverklaring munitie- en vuurwapenbezit (feit 2)
Verdachte is op 6 augustus 2018 aangehouden. Bij een onderzoek aan de kleding van verdachte is een vuurwapen aangetroffen. Het vuurwapen is onderzocht. In het patroonmagazijn werden zes patronen aangetroffen en in de kamer één patroon. De zeven patronen zijn van het merk Sellier & Bellot, met kaliber 7.65mm Browning. Het vuurwapen betreft een pistool van het merk Walther, model PP, met kaliber 7.65mm Browning. Op grond van het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan munitie- en vuurwapenbezit.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 12 juni 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere keren heeft geslagen op het hoofd en het gezicht van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 6 augustus 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk: Walther, model: PP, 7.65 mm) en munitie van categorie III, te weten 7 stuks munitie van kaliber 7.65 mm (merk: Sellier & Bellot), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van (een poging tot) zware mishandeling komt, verdachte een beroep op noodweer toekomt. Verdachte is in de woning van [getuige 1] bedreigd met een vuurwapen door [slachtoffer] . Dit levert een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding op. De verklaring van [getuige 1] hierover staat haaks op de verklaring van verdachte, maar [getuige 1] verklaart wisselend en innerlijk tegenstrijdig, waardoor zijn verklaring onbetrouwbaar is en niet kan worden gebruikt. De verklaring van verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris. Ook bevat het dossier tapgesprekken waaruit een duidelijke relatie tussen [slachtoffer] en vuurwapens volgt. Het toegepaste geweld voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Het is niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] een vuurwapen heeft getrokken. Alleen verdachte en [getuige 2] hebben dat verklaard. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 2] niet geloofwaardig, nu hij zich bij de politie en bij de rechter-commissaris ten aanzien van alle vragen op zijn zwijgrecht heeft beroepen en alleen heeft willen verklaren dat [slachtoffer] een vuurwapen heeft getrokken. De door de raadsman aangehaalde tapgesprekken gevoerd door [slachtoffer] over een mogelijk wapen zijn onvoldoende concreet om te kunnen bijdragen aan de stelling dat [slachtoffer] op 12 juni 2018 een vuurwapen heeft getrokken. De verklaring van verdachte op dit punt vindt daarom geen steun in andere bewijsmiddelen. Dat betekent dat niet vast is komen te staan dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is evenmin aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, als de rechtbank oordeelt dat verdachte verder is gegaan dan de noodzakelijke verdediging, verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Zijn handelen heeft namelijk plaatsgevonden onder invloed van een hevige gemoedsbeweging.
Zoals onder 5. is besproken, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de door hem genoemde omstandigheden over de gang van zaken in strafmatigende zin mee te wegen. Daarnaast heeft hij verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is vlak voor zijn aanhouding vader geworden. Verdachte wil graag aan de slag met een hulpverlenende instantie om aan zichzelf te werken en een woonplek en inkomen te realiseren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich erg gewelddadig heeft gedragen jegens het slachtoffer, waarbij het slachtoffer ernstig gewond is geraakt. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een doorgeladen vuurwapen en munitie. Dit is een ernstig feit, waarmee verdachte de veiligheid van anderen in gevaar heeft gebracht. De rechtbank vindt het daarbij extra kwalijk en zorgelijk dat verdachte het doorgeladen vuurwapen bij zich droeg op straat.
De rechtbank heeft gekeken naar het stafblad van verdachte van 2 juli 2019. Hieruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsrapport van 23 juli 2019, waarin wordt geadviseerd om – in geval van een veroordeling – een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering schrijft in haar rapport dat zij geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
Ten aanzien van het vuurwapen- en munitiebezit heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die recentelijk door de rechtbank Amsterdam zijn vastgesteld ten aanzien van dit soort feiten. Deze oriëntatiepunten betreffen een verhoging van de strafmaat ten opzichte van de LOVS- oriëntatiepunten. De reden van deze verhoging is gelegen in de zorgwekkende toename van vuurwapenbezit en –geweld in Amsterdam. In het geval van het bezit van een (ongeladen) vuurwapen in een publieke ruimte geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. Voor bezit van een doorgeladen vuurwapen geldt als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden. Voor de poging zware mishandeling vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden passend. De rechtbank zal in totaal echter 3 maanden gevangenisstraf minder opleggen vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte (dus geen 21 maanden maar 18 maanden). Verdachte is net vader geworden en wil zijn leven een andere wending geven en werk en huisvesting regelen. De rechtbank ziet gelet op het reclasseringsadvies geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Pistool
WALTHER
5613143
2 1.00 DVS Munitie
5613157
Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 2 bewezen geachte is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 20.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen tot een bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, nu sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Subsidiair geldt volgens hem dat de gevorderde vergoeding onvoldoende is onderbouwd. Ten aanzien van het fysiek letsel geldt dat – blijkens de medische verklaring in het dossier – slechts een kleine kans bestaat op een herstelperiode die langer dan zes weken duurt. Ten aanzien van het psychisch letsel geldt dat dit op geen enkele wijze is onderbouwd. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat de benadeelde partij zich daadwerkelijk onder behandeling van een psycholoog heeft gesteld. Deze gebrekkige onderbouwing maakt de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces, waardoor deze moet worden overgelaten aan de civiele rechter. Als de rechtbank besluit gebruik te maken van haar bevoegdheid om de schade van de benadeelde partij te schatten, heeft de raadsman verzocht tot toewijzing van ten hoogste € 1.000,- over te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien een inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid op € 500,-. De benadeelde partij zal voor de meer gevorderde immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst dus een gedeelte van de vordering toe, te weten € 500,- en veroordeelt verdachte tot betaling van de wettelijke rente vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, op de hierna te noemen wijze.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/003565-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 21 september 2016 van het gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 26 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft gerekwireerd de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenuitvoerlegging niet opportuun is omdat verdachte een excessief lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, temeer nu het enige feit dat bewezen kan worden verklaard (het munitie- en vuurwapenbezit) van een andere orde is dan de feiten waarvoor verdachte de voorwaardelijke straf opgelegd heeft gekregen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 eerste alternatief (poging tot doodslag) tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 3 onder a van de Wet wapens en munitie en handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool
WALTHER
5613143
2 1.00 DVS Munitie
5613157
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 12 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 10 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van het gerechtshof te Amsterdam van 21 september 2016, namelijk 26 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en E.G.M.M. van Gessel, rechters
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 augustus 2019.