ECLI:NL:RBAMS:2019:5971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
13/845042-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in merkvervalste goederen

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in merkvervalste goederen. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek dat op 11 maart 2015 begon, toen de verdachte werd aangetroffen in de buurt van een opslagbox met merkvervalste kleding en schoenen. De officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, stelde dat de verdachte samen met een medeverdachte beroepsmatig handelde in vervalste goederen. De verdediging betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte en vroeg om vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de handel in merkvervalste goederen en dat de verdachte dit als zijn beroep had gemaakt. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangetroffen goederen, de communicatie op de telefoon van de verdachte en de observaties van de opsporingsambtenaren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanbieden en in voorraad hebben van vervalste goederen, en dat hij dit meermalen had gepleegd.

De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, met een vervangende hechtenis van 40 dagen, en verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 2.425,00 verbeurd. De benadeelde partij, Philipp Plein, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, wat in de strafmaat werd meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/845042-15
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. de Leeuw, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 9 oktober 2014 tot en met 11 maart 2015 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in merkvervalste kleding en schoenen en dat hij daarvan zijn beroep of bedrijf heeft gemaakt.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir, op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode samen met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan beroepsmatige handel in merkvervalste goederen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat hij betrokkenheid heeft gehad bij de hem ten laste gelegde handel in merkvervalste goederen. Indien de rechtbank wel tot bewezenverklaring komt, heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de pleegperiode moet worden ingekort.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank grondt haar oordeel daarnaast op onderstaande overwegingen.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 maart 2015 is een onderzoek ingesteld in een ‘Selfstorage’ bedrijfspand met opslagboxen aan de [adres 1] in Amsterdam. Ter plaatse troffen de opsporingsambtenaren verdachte in de buurt van opslagbox [nummer 1] aan, terwijl hij een karretje met daarop een doos voor zich uit duwde. De doos bleek in plastic verpakte poloshirts te bevatten, voorzien van het (beeld)merk Philipp Plein. Verdachte werd hierop verzocht zijn zakken leeg te maken. Hij had een sleutelbos bij zich met daaraan een sleutel van de toegangsdeur tot die loods en vier sleutels die toegang gaven tot de opslagboxen [nummer 1] ,
[nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] . Ook had verdachte vier mobiele telefoons en een contant geldbedrag van in totaal € 2.425,00 bij zich. Eén van deze telefoons was voorzien van een simkaart met telefoonnummer [telefoon nummer] . Dit telefoonnummer bleek voor te komen in een Marktplaatsadvertentie waarin grote partij partijen merkgoederen werden aangeboden. In de telefoon zijn meerdere berichten aangetroffen die te relateren zijn aan de handel in merkvervalste goederen, waaronder een sms-bericht op 10 oktober 2014: “Wat kost een doos Adidas pakken?”.
Uit nader onderzoek naar de camerabeelden van de loods aan de [adres 1] blijkt dat dat verdachte kort, namelijk zeven minuten, voordat de opsporingsambtenaren van de FIOD het pand binnentraden, met behulp van een karretje dozen en tassen in de loods aan het laden was. Verder is gebleken dat opslagbox [nummer 3] , evenals opslagbox [nummer 5] op naam van de broer van verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] , was gehuurd.
De opsporingsambtenaren hebben genoemde boxen doorzocht en troffen daarin een grote hoeveelheid kleding en schoenen aan. Een controleur van de Stichting Namaakbestrijding [naam stichting] heeft hierop onderzoek ingesteld naar de in de boxen aangetroffen goederen en heeft vastgesteld dat het om merkvervalste goederen ging. Verdachte is vervolgens aangehouden. Namens de diverse merkhouders is aangifte gedaan van, kort gezegd, merkvervalsing. Medeverdachte en broer [naam 1] heeft meerdere opslagboxen gehuurd alwaar merkvervalste goederen zijn aangetroffen. Ook is er vanaf het ip-adres van deze medeverdachte een advertentie voor de verkoop van die goederen geplaatst en is die medeverdachte geobserveerd bij een opslagbox waar een verkoop van die producten plaatsvond.
TussenconclusieOp grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de handel in merkvervalste kleding en schoenen.
MedeplegenDe rechtbank is verder van oordeel dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte, broer [naam 1]
en dat verdachte zich dus niet als medepleger aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe dat [naam 1] de huurder was van de loodsen [nummer 5] en [nummer 3] , meerdere auto’s die met de handel in verband kan worden gebracht huurde en dat verdachte gebruik maakte van een van die auto’s en dat dit alles tezamen naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een stevige verdenking oplevert voor het medeplegen, maar uiteindelijk van onvoldoende gewicht is om tot die nauwe en bewuste samenwerking te komen.
PleegperiodeDe raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de pleegperiode moet worden ingekort, omdat het bericht van 9 oktober 2014 in de telefoon van verdachte parfum betrof, hetgeen niet is ten laste gelegd. Echter, zoals hiervoor vastgesteld, bevatte zijn telefoon ook een bericht van 10 oktober 2014 waarin wordt gevraagd naar de kosten van een doos Adidas pakken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode aan de handel in valse merkgoederen heeft schuldig gemaakt.
Beroepsmatige handelGelet op de hoeveelheid aangetroffen kleding en schoenen die in meerdere opslagboxen is aangetroffen, de marktplaatsactiviteiten, de aangetroffen berichten in de telefoon van verdachte en de periode waarin verdachte zich aan de handel in vervalste merkgoederen heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte hiervan zijn beroep heeft gemaakt.
ConclusieGelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de gehele ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd, beroepsmatige handel in merkvervalste kleding en schoenen, op de hieronder in rubriek 4 bewezen verklaarde wijze.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 9 oktober 2014 tot en met 11 maart 2015, in een loods aan de [adres 1] , te weten in de boxen met nummer: [nummer 1] en [nummer 5] en [nummer 2] en [nummer 3] en
[nummer 4] , te Amsterdam, meermalen, telkens opzettelijk
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
- waren, die ter aanduiding van herkomst valselijk van de naam van een bepaalde plaats met bijvoeging van een verdichte handelsnaam waren voorzien, en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe afwijking, was nagebootst, en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten een hoeveelheid kleding en/of schoeisel, valselijk voorzien
van het beschermd woord- en/of beeldmerk "Phillipp Plein" en/of "Chanel"
en/of en/of "Gucci" en/of "Royaums" en/of "Stone Island" en/of Louis Vuitton" en/of "Moncler" en/of "Hugo Boss" en/of "Adidas" en/of "Nike" en/of "G-Star" en/of "en/of "Bjorn Borg"
te koop heeft aangeboden in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl verdachte van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij het bepalen van de op te leggen straf rekening moet worden gehouden met de zeer beperkte rol van verdachte bij het bewezenverklaarde, met een overschrijding van de redelijke termijn en met de omstandigheid dat het nu goed met verdachte gaat.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vijf maanden schuldig gemaakt aan, kort gezegd, de handel in een aanzienlijke hoeveelheid namaakproducten. Alhoewel verdachte veroordeeld wordt voor het ‘slechts’ voorhanden hebben en te koop aanbieden van die goederen staat vast dat die goederen bestemd zijn voor de handel, namelijk het verkopen van vervalste merkkleding. Daarbij is doelbewust gebruik gemaakt van het gegeven dat er kennelijk kopers zijn die graag merkkleding willen hebben, maar de echte niet kunnen of willen betalen. Hierbij wordt handel gedreven zonder dat de daarbij behorende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het consumentenrecht maar ook het belastingrecht in acht is genomen. Dit alles levert oneerlijke concurrentie op. Ook wordt het verdachte aangerekend dat hij deze goederen op beroepsmatige wijze voorhanden heeft gehad. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verdachte is in verband met onderhavige aangehouden op 11 maart 2015 en dezelfde dag weer heengezonden. Vervolgens is hij gedagvaard om op 22 april 2016 ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen. Dit is een handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De zaak is vervolgens pas afgedaan met onderhavige vonnis op 11 juli 2019. Hiertussen is een termijn van meer dan twee jaar gelegen, zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
De rechtbank is, alles afwegende en mede gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het feit, van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren een passende en geboden reactie vormt en zal dit aan verdachte opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 2.425,00 in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan het schriftelijke requisitoir van de officier van justitie gehechte beslaglijst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit geldbedrag moet worden verbeurdverklaard.
De raadsman heeft betoogd dat het geldbedrag aan verdachte moet worden teruggegeven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het in beslag genomen geldbedrag behoort aan verdachte toe. Aangezien dit geld geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit is verkregen, zal dit geldbedrag worden verbeurdverklaard.

9.Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam benadeelde partij] – Philipp Plein, vordert
een bedrag van € 45.125,- aan materiële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63 en 337 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het opzettelijk waren, die valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Verklaart verbeurdhet op de beslaglijst onder 1 vermelde geldbedrag van € 2.425,00.
Verklaart de
benadeelde partij[naam benadeelde partij] – Philipp Plein
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. P. Waarts en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]
.