ECLI:NL:RBAMS:2019:5970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
13/845189-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in merkvervalste goederen en witwassen

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van handel in merkvervalste goederen en witwassen. De verdachte, geboren in 1990 en ingeschreven op een adres in de Basisregistratie Personen, werd beschuldigd van het verkopen van vervalste merkkleding in de periode van 2 oktober 2015 tot en met 3 december 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij de verkoop van vervalste goederen vanuit een loods, waar op 3 december 2015 een grote partij vervalste merkkleding werd aangetroffen. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op observaties, getuigenverklaringen en in beslag genomen goederen, waaronder een telefoon van de verdachte die berichten bevatte over de verkoop van deze goederen.

Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 april 2017 een geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (ongeveer € 143.360,-) had gewitwasht. De rechtbank oordeelde dat het vermoeden van witwassen gerechtvaardigd was, omdat het legale inkomen van de verdachte niet kon verklaren waar dit geld vandaan kwam. De verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, wat de rechtbank als bewijs voor het witwassen beschouwde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met vervangende hechtenis van 120 dagen, en heeft het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, wat leidde tot een lagere straf dan gebruikelijk in soortgelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/845189-15 (A) en 13/845065-18 (B)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.M. de Leeuw, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.M. Feenstra, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 2 oktober 2015 tot en met 3 december 2015 (zaak A) heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van handel in merkvervalste goederen, terwijl hij daarvan zijn beroep of bedrijf heeft gemaakt. Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij zich in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 april 2017 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (ongeveer € 143.360,-).
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – kort gezegd en overeenkomstig haar schriftelijke requisitoir – op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, kort gezegd en overeenkomstig haar overgelegde pleitnota, aangevoerd dat verdachte van het in zaak A tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat het dossier niet voldoende bewijs bevat dat verdachte, al dan niet als medepleger, bij het plegen van dit feit betrokken is geweest. Op basis van het dossier kan niet méér worden vastgesteld dan dat verdachte op 3 december 2015 aanwezig is geweest in de loods waar de verkoop van merkvervalste goederen heeft plaatsgevonden. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken van handelen in de periode van 2 oktober 2015 tot en met 2 december 2015, alsmede van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde witwassen heeft de raadsvrouw primair betoogd dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat het geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham van enig misdrijf afkomstig is. Subsidiair heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat dit geldbedrag onmiddellijk afkomstig van verdachtes eigen misdrijf, zonder dat sprake is geweest van verbergen of verhullen van de herkomst van dat geldbedrag.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A - Merkvervalsing
De rechtbank gaan bij de beoordeling van het tenlastegelegde uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Naar aanleiding van een anoniem bericht van het fraudemeldpunt van de Belastingdienst/FIOD is een onderzoek gestart naar de verkoop van vervalste merkkleding vanuit een loods aan de [adres 1] Ter plaatse is [naam 1] (het jongere broertje van verdachte en [naam 2] ) aangetroffen. In zijn auto zijn (vermoedelijk) merkvervalste goederen aangetroffen. Eén van de telefoons die [naam 1] bij zich had, was een telefoon met nummer [telefoonnummer] . Bij onderzoek op internet bleek dit telefoonnummer terug te komen in advertenties op Marktplaats.nl waarin vermoedelijk merkvervalste goederen werden aangeboden. Eén van deze advertenties bleek op Marktplaats te zijn geplaatst vanaf het IP-adres van de woning van [naam 3] . Ook bleken er advertenties op Markplaats te zijn geplaatst vanaf het IP-adres [IP-adres] . Dit is de woning van [naam 4] , de vrouw van verdachte [naam verdachte] en dit is ook het adres van verdachte.
Hierop is een observatieactie gestart. Op 25 november 2015 is door het observatieteam gezien dat [naam 3] samen met [naam 2] tweemaal een loods in [naam plaats] aan de [adres 2] in reed, daarbij beide keren gevolgd door een andere personenauto. Zij reden in een huurauto (Mercedes) van verhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] . Tussen de bezoeken aan de loods in [naam plaats] door stonden de verdachten geparkeerd op een parkeerplaats vlakbij aan de [straatnaam] in Amsterdam. Zij bleven daar geruime tijd in de auto zitten en hadden tot tweemaal toe een ontmoeting met onbekende personen.
Op 3 december 2015 zijn verdachten ook geobserveerd.. Gezien is dat [naam 3] en [naam 2] tweemaal naar de loods in [naam plaats] reden en dat zij daarbij beide keren werden gevolgd door een andere personenauto. Vervolgens zijn [naam 3] en [naam verdachte] aangehouden in de loods aan de [adres 2] in [naam plaats] . In een box in de loods is vervolgens een grote hoeveelheid merkvervalste trainingspakken, babygiftsets, schoenen en parfum aangetroffen en in beslag genomen. Van de in beslag genomen goederen zijn monsters genomen en daarvan is vastgesteld dat het, kort gezegd, merkvervalste goederen betroffen. Hierop is namens de merken Adidas, Burberry, Chanel, Cloé, Christian Dior, Gucci, Hermes, Lacoste, Louis Vuitton, Nike, Thierry Mugler en Ugg aangifte gedaan van merkvervalsing.
In de fouillering van [naam 3] is een huurovereenkomst aangetroffen van autoverhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] . Deze overeenkomst betrof de auto (Mercedes) waarin hij ook op 3 december 2015 was geobserveerd. Bij verhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] is verzocht om de uitlevering van de huurcontracten op naam van [naam 3] , [naam verdachte] en [naam 2] . Hierop is door [naam verhuurbedrijf] van een aantal gehuurde voertuigen ook de ritgegevens verstrekt. In deze ritgegevens komt het adres [adres 2] te [naam plaats] geregeld terug en ook de adressen [straatnaam] en [adres 3] in Amsterdam worden in de rittenlijsten vaak vermeld. Tijdens voormelde observaties is bovendien gezien dat de verdachten contact maakten met kopers op de hoek van de [straatnaam] met de [adres 3] en dat zij de kopers vervolgens meenamen naar de loods aan de [adres 2] in [naam plaats] .
De personen die achter [naam 3] en [naam 2] aan reden naar de loods zijn ook aangehouden en bleken afnemers te zijn. Eén van deze afnemers, [naam 5] , heeft verklaard dat hij via Marktplaats met de verkopers in contact was gekomen. Hij moest naar het adres [straatnaam] in Amsterdam komen. Vervolgens moest hij achter een zwart Mercedes busje aanrijden naar een loods. Daar gingen ze naar binnen. In een opslagbox zag hij allemaal dozen en merkkleding. Hij heeft diverse dingen gekocht waaronder een jas, babysetjes, handtassen en T-shirts. Een andere koper, [naam 6] , die achter de verdachten was aangereden, heeft verklaard dat hij een advertentie op Markplaats had gezien voor parfum. Gelet op de prijs wist hij dat het niet om echte parfum ging.
Bij [naam verdachte] is ten slotte een sleutel aangetroffen van één van de opslagboxen van de loods in [naam plaats] . Tijdens de doorzoeking op 3 december 2015 heeft de heer [naam 7] , verhuurder van de opslagboxen, verklaard dat deze box nog leeg was. De twee Marokkaanse mannen die de box van hem hadden gehuurd hadden tegen hem gezegd dat zij op 5 december 2015 een grote partij geleverd zouden krijgen en zij daarvoor ook opslagbox 3 moesten gebruiken.
Onder verdachte is een telefoon Samsung Galaxy S6 Edge in beslag genomen. Die telefoon is door de politie uitgelezen en daarin staan berichten, waaronder foto’s, die onder meer betrekking hebben op geldbedragen, huur van auto’s waaronder van het autoverhuurbedrijf [naam verhuurbedrijf] Autobedrijf, opslagloodsen waaronder Shurgard, een RDW-bericht gericht aan medeverdachte [naam 3] en WhatsApp-berichten die duidelijk over verkopen gaan.
Conclusie
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op grond van alle feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden bewezen dat verdachte zich als medepleger aan het in zaak A tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt op grond van het volgende.
Uit observaties blijkt dat zowel verdachte als de medeverdachten, zijn broer [naam 2] en [naam 3] meerdere keren bij de loods zijn geweest waar op 3 december 2015 een grote partij vervalste merkkleding is aangetroffen. Op die plek is verdachte op 3 december 2015 ook aangetroffen en hij had een sleutel bij zich van een opslagbox die weliswaar nog leeg was, maar die volgens de verhuurder nodig was omdat de huurders in afwachting waren van een grote partij. Deze box was in dezelfde loods gelegen als waar de vervalste kleding is aangetroffen. Daarnaast blijkt uit de gegevens uit de telefoon van verdachte dat er veelvuldig gecommuniceerd wordt over verkopen en huur van auto en/of opslagboxen. Verder is er vanaf het adres van verdachte een advertentie geplaatst. Dit alles duidt op een belangrijke bijdrage van verdachte aan de verkoop van vervalste merkkleding vanuit die loods. Hij onderhield nauw contact met [naam 3] , maar ook met medeverdachte [naam 2] . Zijn jongere broer is daarnaast enige maanden voor zijn aanhouding betrapt met een lading vervalste merkkleding.
Gelet op de hoeveelheid goederen die in de loods is aangetroffen, de marktplaatsactiviteiten waarin is geadverteerd en de periode waarin hij zich aan de handel in vervalste merkgoederen heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat ook kan worden bewezen dat verdachte hiervan zijn beroep heeft gemaakt.
Zaak B -Witwassen
Verdachte wordt in zaak B verweten dat hij een geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (ongeveer € 143.360,-), dat hij als tegoed op zijn Marokkaanse bankrekening had staan, heeft witgewassen. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit omdat er geen feiten en omstandigheden waren die het vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van witwassen opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. In dat geval volgt de rechtbank het toetsingskader zoals dat door het gerechtshof Amsterdam bij arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481) in een stappenplan is uiteengezet.
Allereerst zal dan moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo’n verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Zoals hiervoor overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan handel in merkvervalste goederen. Gelet op de hoogte van het geldbedrag dat verdachte op zijn Marokkaanse bankrekening had staan en gelet op de omstandigheid dat uit onderzoek is gebleken dat het legale inkomen van verdachte dit vermogen niet kan verklaren, is het vermoeden gerechtvaardigd dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham van misdrijf afkomstig is. Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat geld.
Verdachte is hierover op 18 juni 2018 door de FIOD gehoord, maar hij heeft zich consequent op zijn zwijgrecht beroepen en heeft in het geheel geen verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag. Gelet op het hiervoor vastgestelde witwasvermoeden mag dat echter wel van verdachte worden verlangd.
Omdat verdachte geen enkele verklaring heeft afgelegd die tegenwicht kan bieden aan het vermoeden van witwassen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het ten laste gelegde geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (ongeveer € 143.360,-) - middellijk of onmiddellijk - uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit ook wist. Het in zaak B ten laste gelegde witwassen kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A
in of omstreeks de periode van
25 november 2015tot en met 3 december 2015 te [naam plaats] (gemeente Haarlemmermeer) en/of Amsterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen,
telkens opzettelijk,
- valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en/of
- waren, die zelf of op hun verpakking valselijk waren voorzien van de
handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had, en/of
- waren, die ter aanduiding van herkomst valselijk van de naam van een
bepaalde plaats met bijvoeging van een verdichte handelsnaam waren voorzien,
en/of
- waren, waarop of op de verpakking waarvan een handelsnaam van een ander of
een merk waarop een ander recht had, zij het dan ook met een geringe
afwijking, was nagebootst en/of
- waren of onderdelen daarvan die valselijk hetzelfde uiterlijk vertoonden
als een tekening of model waarop een ander recht had, dan wel daarmede slechts
ondergeschikte verschillen vertoonden,
te weten een hoeveelheid kleding, waaronder trainingspak(ken) en/of
babygiftset(s), en/of schoeisel, waaronder (sport)schoenen en/of pantoffels,
en/of tassen en/of parfum, valselijk voorzien van het beschermd woord- en/of
beeldmerk "Adidas" en/of "Nike"en/of "Michael Kors" en/of "Burberry" en/of
"Lactose" en/of "Gucci" en/of "Dolce & Gabbana" en/of "Louis Vuitton" en/of
"UGG" en/of "Valentino" en/of "Nike Air Max" en/of "Chanel Allure" en/of
"Lancome Hypnose" en/of "Gucci Guilty" en/of "Hermes Terre D'Hermes" en/of
"Lancome la vie est belle" en/of "Valentino Uoma" en/of "Dolce & Gabbana Light
Blue" en/of "Chanel Blue" en/of "Victor en Rolf Flower Bomb" en/of "Giogio
Armani Si" en/of "Thierry Mugler A Men" en/of "Chanel no 5" en/of "Paco
Rabanne Lady Million" en/of "Dior Fahrenheit" en/of "Dolce & Gabanna The One"
en/of "Gucci Rush" en/of "Chanel Chance" en/of "Egoiste" en/of "Gucci 2" en/of
"Lancome Tresor" en/of "Chloe Chloe" en/of "Victor en Rolf Spicebomb" en/of
"Dior Addict" en/of "Yves Saint Laurent L'Homme" en/of "Gucci Envy Me" en/of
"Thierry Mugler Alien" en/of "Gucci by Gucci"en/of "Paco Rabanne Lady Million
(groot)" en/of "Jean Paul Gaultier Kokorico" en/of "Chanel Coco Mademoiselle"
heeft verkocht, te koop heeft aangeboden en/of in voorraad heeft gehad,
zulks terwijl verdachte enof zijn mededader(s) al dan niet van het plegen van
dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak B
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 21 april 2017, te [naam plaats] en/of Amsterdam en/of elders in Nederland en/of in Fez of Fes (gelegen in Marokko) en/of elders in Marokko,
- een geldbedrag van (circa) 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (zijnde ongeveer EUR 143.360,-), zijnde het geldbedrag dat verdachte in deze periode als tegoed op zijn bankrekening ( [nummer] ) had staan,
heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij, wist dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Strafbaarheid van het in zaak B bewezenverklaarde
De rechtbank vat het subsidiaire verweer van de raadsvrouw ten aanzien van het in zaak B tenlastegelegde op als een beroep op een kwalificatie-uitsluitingsgrond, wat bij toewijzing zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat noch de tekst van artikel 420bis Sr noch de wetsgeschiedenis eraan in de weg staan dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht, ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent echter niet dat elke gedraging die in artikel 420bis, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt namelijk dat, in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser een handeling wordt gevergd die erop is gericht om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen. Gelet hierop moet worden aangenomen dat het enkele verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door verdachte begaan misdrijf niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, indien geen gedraging uit het bewijs volgt die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank acht het, gelet op hetgeen in rubriek 3.3. is overwogen, aannemelijk dat het in zaak B bewezen verklaarde geldbedrag afkomstig is uit een door verdachte zelf begaan misdrijf, zoals in zaak A is bewezen verklaard. Nu de rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte dat geldbedrag heeft witgewassen doordat verdachte dit voorhanden heeft gehad, ziet de rechtbank zich, gelet op het hiervoor overwogene, voor de vraag gesteld of het in zaak B bewezenverklaarde ook kan worden gekwalificeerd als witwassen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het omzetten of overdragen van een uit eigen misdrijf afkomstig geldbedrag door het op een eigen bankrekening te storten en het voorhanden hebben van dit bedrag nadat het is gestort, niet zonder meer als witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarvoor zal sprake moeten zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft. In onderhavige zaak gaat het echter om een geldbedrag dat op een buitenlandse bankrekening is gestort of overgemaakt. Daarmee is het geldbedrag buiten het economisch verkeer van Nederland gebracht, waardoor het zicht op de herkomst wordt bemoeilijkt, ook al is verdachte zelf de begunstigde van die rekening. Het storten of overmaken en op de rekening houden van het bedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham op de eigen bankrekening van verdachte in Marokko kan dan ook als verhullend worden aangemerkt, zodat het bewezenverklaarde ook als witwassen kan worden gekwalificeerd.
Nu het bestaan van een rechtvaardigingsgrond niet aannemelijk is geworden en er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten, is het in zaak B bewezen geachte feit strafbaar.
6.2
Strafbaarheid van het in zaak A bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd met twee jaren en met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat hij niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen en zijn persoonlijke omstandigheden.
Bovendien heeft de raadsvrouw, kort gezegd, betoogd dat – indien de rechtbank tot bewezenverklaring komt van het gronddelict (zaak A) – een bewezenverklaring van witwassen geen invloed zou moeten hebben op de op te leggen straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan het verkopen van vervalste merkkleding. Daarbij hebben zij doelbewust gebruik gemaakt van het gegeven dat er kennelijk kopers zijn die graag merkkleding willen hebben, maar de echte niet kunnen of willen betalen. Hierbij is handel gedreven zonder dat de daarbij behorende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het consumentenrecht maar ook het belastingrecht in acht is genomen. Dit alles levert oneerlijke concurrentie op. Verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door eigen financieel gewin.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen van een geldbedrag van 1.559.042,80 Marokkaanse Dirham (ongeveer € 143.360,-) doordat hij dit geldbedrag op zijn bankrekening in Marokko voorhanden heeft gehad en dat hij met het plegen van misdrijven heeft verkregen. Witwassen is een ernstig misdrijf. Hierdoor worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht. Dit is een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Bovendien worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken.
De rechtbank heeft verder ook gekeken naar de Justitiële Documentatie van verdachte van
20 mei 2019. Hieruit blijkt weliswaar dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een andersoortig strafbare feit, maar de rechtbank zal deze veroordeling niet bij de strafbepaling betrekken. Verder blijkt hieruit ook dat verdachte sinds de thans bewezen verklaarde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van de zaak niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Verdachte is in verband met zaak A in verzekering gesteld op 3 december 2015 en is op 18 december 2015 heengezonden. Vervolgens is hij gedagvaard om op 22 april 2016 ter terechtzitting van de politierechter te verschijnen. De inverzekeringstelling en de gevolgde bewaring is een handeling waaraan verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem door het Openbaar Ministerie strafvervolging zou worden ingesteld. De zaak is vervolgens pas afgedaan met onderhavige vonnis op 11 juli 2019. Hiertussen is een termijn van meer dan drie jaar gelegen, waarbij de rechtbank opmerkt dat de zaak ter zitting van 13 juli 2018 ook is behandeld maar toen op verzoek van de verdediging wederom is aangehouden, maar het vonnis van bijna een jaar later dateert. De rechtbank gaat dan ook uit van een termijnoverschrijding van ongeveer 12 maanden en zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Alhoewel er in soortgelijke zaken, waarin sprake is van het plegen van merkenfraude en witwassen van een bedrag van ongeveer €140.000,-, met regelmaat onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd oordeelt de rechtbank dat, gelet op het tijdverloop sinds de bewezen verklaarde feiten, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer op zijn plaats is. De rechtbank is - alles afwegende - van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf voor de maximale duur van 240 uren een passende en geboden reactie vormt. Nu verdachte sinds onderhavige feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

9.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 143.056,00 in beslag genomen, zoals vermeld op de als bijlage aan het schriftelijke requisitoir van de officier van justitie gehechte beslaglijst.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag moet worden verbeurdverklaard, zij het in Marokkaanse Dirhams (1.559.024,10).
De rechtbank overweegt als volgt.
Het in beslag genomen geldbedrag behoort aan verdachte toe. Aangezien dit geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het in zaak A bewezen verklaarde is verkregen, zal dit geldbedrag worden verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 337 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A bewezenverklaarde:
medeplegen van het opzettelijk waren, die valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, te koop aanbieden en in voorraad hebben, terwijl hij van het plegen van dit misdrijf zijn beroep heeft gemaakt, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak B bewezenverklaarde:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Verklaart verbeurdde op de aan het schriftelijke requisitoir gehechte beslaglijst vermelde voorwerpen, te weten: een geldbedrag van 1.559.024,10 Marokkanse Dirham.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Bruin, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage – De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[...]
.