ECLI:NL:RBAMS:2019:5951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
13/251915-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding van huisgenoot met taakstraf

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van zijn huisgenoot. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek ter terechtzitting op 25 juli 2019. De officier van justitie, mr. R.A. Kloos, vorderde een taakstraf van 60 uren, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de aangeefster, die op 8 juni 2017 112 belde, voldoende steun vond in het bewijs, waaronder DNA-sporen op de bh van de aangeefster. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangeefster geloofwaardig, ondanks enkele inconsistenties, en concludeerde dat de verdachte de aanranding had gepleegd. De rechtbank legde een taakstraf van 40 uren op, met vervangende hechtenis van 20 dagen, en gelastte de bewaring van het ondergoed ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-251915-17 (Promis)
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 juni 2017 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het met zijn hand een of meermalen (op/over de bh van die [slachtoffer] ) betasten en/of aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of die feitelijkheid uit het onverhoeds en/of onverwachts vastpakken (bij de (rechter) schouder) van die [slachtoffer] en/of het vasthouden van die [slachtoffer] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen. Hij wijst daarbij op de aangifte en daarnaast op het proces-verbaal van het 112-gesprek, waaruit blijkt dat aangeefster aan de telefoon in paniek was. Volgens de verbalisant was tijdens het gesprek een geluid gelijkend op een klap te horen, waarna aangeefster tegen de telefoniste heeft gezegd dat verdachte op haar deur klopte. Deze omstandigheid past volgens de officier van justitie binnen de verklaring van aangeefster. Daarnaast blijkt uit het DNA-onderzoek dat er sporen van verdachte op de buitenkant van de bh van aangeefster zijn aangetroffen. De officier van justitie acht niet aannemelijk dat die sporen daar zijn gekomen als gevolg van contaminatie. Nu de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, acht de officier van justitie het onwaarschijnlijk dat aangeefster verdachte vals beschuldigd.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbruikbaar zijn voor het bewijs, omdat deze niet betrouwbaar zijn. Aangeefster heeft namelijk wisselend verklaard, waarbij ze haar verhaal steeds erger heeft gemaakt. Daarbij komt dat aangeefster een motief had om verdachte vals te beschuldigen. Ze wilde een andere woonruimte of dezelfde woonruimte met een andere huisgenoot. Een beschuldiging dat een onwelgevallige huisgenoot een zedenfeit heeft gepleegd, zou daarbij kunnen helpen. Dat de verbalisant tijdens het 112-gesprek een klap hoorde, kan niet als ondersteuning dienen voor de verklaring van aangeefster. Die klap kon namelijk door van alles zijn veroorzaakt. De resultaten uit het DNA-onderzoek zijn volgens de raadsman onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat het DNA van verdachte op de bh is aangetroffen. Er is namelijk sprake van onvolledige mengprofielen. Daarom zijn de conclusies in het rapport heel voorzichtig.
Verder heeft de raadsman betoogd dat zelfs als het zo zou zijn dat er DNA van verdachte op de bh is aangetroffen, dat niets wil zeggen over het ten laste gelegde. Verdachte en aangeefster waren immers huisgenoten, waardoor er veelvuldig sprake is van (indirecte) DNA-overdracht, bijvoorbeeld via het gezamenlijk gebruik van de wasmachine. Aangeefster heeft de bh bovendien pas een dag later afgegeven. Het is dus onbekend of de aangetroffen sporen op 8 juni 2017 al op de bh zaten. Als verdachte in een worsteling aangeefster had aangeraakt en in de borsten had geknepen, was te verwachten dat een behoorlijk grote hoeveelheid DNA zou worden aangetroffen, wat niet het geval is.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Op 8 juni 2017, laat op de avond, heeft aangeefster 112 gebeld. De verbalisant die de opname van dat gesprek heeft uitgeluisterd, heeft beschreven dat aangeefster gedurende dat telefoongesprek moest huilen en paniekerig overkwam. Aangeefster vertelde in dat gesprek dat haar huisgenoot haar had aangeraakt terwijl zij in een hoek stond en dat zij zich in haar kamer had terug getrokken met de deur op slot. De verbalisant heeft in de opname een geluid gehoord dat leek op een klap, waarna aangeefster heeft gezegd dat haar huisgenoot op de deur klopte en duwde tegen de deur.
Een dag later heeft de politie uit handen van aangeefster een bh in beslag genomen. Op die bh zijn aan de buitenzijde van beide cups sporen aangetroffen waarvan het zeer veel, respectievelijk extreem veel waarschijnlijker is dat die van verdachte zijn dan van een onbekende persoon. Aan de binnenzijde van die bh zijn geen sporen aangetroffen die matchen met verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden samen en in onderling verband, de aangifte ondersteunen. Aangeefster heeft daarin verklaard dat verdachte met zijn ene hand haar schouder vast heeft gepakt en met zijn andere hand onder haar shirt haar borst heeft aangeraakt. Zij heeft daarin ook verklaard dat zij vanwege de snelheid waarmee het gebeurde niet meer weet of zijn hand in of op haar bh zat.
Dat aangeefster deze hele reeks aan gebeurtenissen in scène zou hebben gezet, acht de rechtbank niet aannemelijk. Voor het ensceneren door aangeefster van die hele reeks van gebeurtenissen zijn immers geen aanknopingspunten te vinden. Er zijn geen aanknopingspunten dat “de klap” die was te horen tijdens het 112-gesprek op een andere manier is veroorzaakt, dan op de wijze zoals aangeefster heeft verteld. Evenmin is er reden om aan te nemen dat op initiatief van aangeefster de bh pas een dag na deze gebeurtenis (en dus niet direct) is ingeleverd bij de politie. Dat aangeefster na deze gebeurtenis is verhuisd naar een andere woning betekent nog niet dat aangeefster een valse verklaring over verdachte heeft afgelegd om een andere woning te bemachtigen.
De rechtbank stelt verder vast dat de verklaringen van aangeefster op bepaalde punten weliswaar van elkaar verschillen, maar dat die er in de kern steeds op neer komen dat zij is betast door verdachte. Dat de aanranding in een kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden, aangeefster in een emotionele toestand verkeerde en er steeds meer tijd verstreek tussen de gebeurtenis en het afleggen van een verklaring, kan er naar het oordeel van de rechtbank toe hebben bijgedragen dat de verklaringen op details van elkaar afwijken. Die afwijking is niet zodanig dat daaraan de conclusie zou moeten worden verbonden dat de verklaringen van aangeefster onbruikbaar zijn voor het bewijs.
De stellingen van de verdediging over de betrouwbaarheid van het DNA-onderzoek zijn onvoldoende concreet om de resultaten van het DNA-onderzoek door een NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige verbonden aan het geaccrediteerde TMFI in twijfel te trekken.
De rechtbank concludeert daarom dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangeefster heeft aangerand.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 8 juni 2017 te Amsterdam, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit
- het met zijn hand op de bh van die [slachtoffer] aanraken van de borsten van die [slachtoffer] en bestaande die feitelijkheden uit het vastpakken bij de rechterschouder van die [slachtoffer] en het vasthouden van die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangeefster gedwongen te dulden dat verdachte haar borsten aanraakte op haar bh, in een gemeenschappelijke ruimte van hun woning. Verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Hij heeft bovendien een beangstigende situatie voor haar veroorzaakt, nu zij alleen met hem in de woning was. Dit is bij uitstek een plek waar aangeefster zich veilig moest kunnen voelen.
De rechtbank overweegt dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld én dat dat misdrijf een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad.
De handelingen van verdachte hebben ontegenzeglijk inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Zonder af te willen doen aan de gevoelens van aangeefster hierover, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesproken van een
ernstigeinbreuk op de lichamelijke integriteit, zoals de wetgever heeft bedoeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2019 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank legt een taakstraf van 40 uren op, te vervangen door 20 dagen hechtenis.

9.Beslag

De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Ondergoed (5399957)

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
40 uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 STK Ondergoed
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en C. Huizing - Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2019.