ECLI:NL:RBAMS:2019:5950

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
13-751787-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot meerdere geweldsdelicten

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft drie vonnissen van de Poolse rechtbank, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor geweldsdelicten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 25 juli 2019 zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman gehoord. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de grondslagen voor de overlevering beoordeeld, waarbij ook de vraag aan de orde kwam of de opgeëiste persoon in zijn recht is gekomen tijdens de eerdere rechtsprocedures in Polen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon tijdig en in persoon is gedagvaard in de meeste zaken, en dat er geen reden is om te twijfelen aan de geldigheid van de betekening van de dagvaarding. De rechtbank heeft ook de argumenten van de raadsman over de onafhankelijkheid van de Poolse rechtsstaat en de mogelijkheid voor de opgeëiste persoon om hoger beroep aan te tekenen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen zijn dat de rechtsgang in Polen niet eerlijk is verlopen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De overlevering is derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: : 13/751787-18
RK nummer: 19/3504
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2018 door de
Sąd Okręgowy w Lublinie (the Provincial Court)in Lublin, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juli 2019. De opgeëiste persoon is ter zitting verschenen. Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Diependaal, de opgeëiste persoon en zijn raadsman mr. K. Celebi, advocaat te Den Haag. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende drie voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen, alle gewezen door
the District Courtin Radzyń Podlaski:
I. een vonnis van 6 oktober 2014, waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf is opgelegd voor de duur van zeven maanden, waarvan nog drie maanden en twintig dagen resteren;
referentienummer: II K 504/14
II. een vonnis van 8 oktober 2015, waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf is opgelegd voor de duur van één jaar, waarvan nog negen maanden en vijfentwintig dagen resteren;
referentienummer: II K 432/15
III. een vonnis van 16 februari 2017, waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf is opgelegd voor de duur van negen maanden. Deze straf moet nog geheel worden ondergaan.
referentienummer: II K 619/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze (resterende) vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, Polen.
De vonnissen betreffen de drie feiten zoals die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
I. Vonnis II K 504/14:
On 2nd May 2014 near the grocery “Grosik”, located at the Partyzantów St. in Międzyrzec Podlaski, lubelskie voivodship, acting for hooligan motives, in complicity and in conspiracy with another identified person, he committed a beating of [slachtoffer] . They did that by beating the victim and kicking him all over his body and head causing the following bodily injuries: facial skeleton contusion and of right thumb, exposing him to the immediate danger of the loss of life or emergence of the consequence described in art. 156 paragraph 1 of the Penal Code or art. 157 paragraph 1 of the Penal Code. Moreover they committed this offence in a public place with no reason showing no respect for legal order.
II. Vonnis II K 432/15:
On 30th March 2015 on the ground hall of the staircase at 59C Partyzantów St. in Międzyrzec Podlaski, lubelskie voivodship, acting for hooligan motives, he caused a bodily injury of [slachtoffer 2] . He did that by punching the victim in his face once what resulted in tumbling of
the victim on the concrete stairs. As a consequence [slachtoffer 2] suffered from the following bodily injuries: a left elbow joint contusion, fracture of left further shaft of ulna, resulting in bodily injury or an impairment to health lasting longer than 7 days.
Moreover they committed this offence in a public place with no reason showing no respect for legal order.
III. Vonnis II K 619/16:
At night of 26/27th July 2015 in Międzyrzec Podlaski, lubelskie voidodship, at Partyzantów St. acting in complicity and in conspiracy with [medeverdachte 1] and [medeverdachte 2] , they participated in a beating of [slachtoffer 3] . When [opgeëiste persoon] hit the victim’s head with a bottle, others were kicking him all over his body, and this way they caused the following bodily injuries: head contusion, brain concussion and skin abrasions on his forehead, exposing him to the immediate danger of the loss of life or emergence of the consequence described in art. 156 paragraph 1 of the Penal Code or art. 157 paragraph 1 of the Penal Code.
3.1
Is de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW aan de orde?
In het EAB onder d) staat het volgende vermeld:
Vonnissen II K 432/15, II K 619/16:
De opgeëiste persoon is in persoon verschenen bij de behandelingen ter terechtzitting die tot deze vonnissen hebben geleid.
Vonnis II K 504/14De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid, maar is tijdig en in persoon gedagvaard, te weten op 29 juli 2014, en is daarbij op de hoogte gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft niet binnen de voorgeschreven termijn verzet of hoger beroep tegen het vonnis aangetekend.
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat nader onderzoek moet worden gedaan naar de wijze van betekening van de dagvaarding in de zaak II K 504/14. Dat vermeld staat dat deze in persoon is betekend sluit immers niet uit dat de dagvaarding betekend kan zijn aan de grootmoeder van de opgeëiste persoon of aan diens buurman. Gewicht moet worden gehecht aan de verklaring van de opgeëiste persoon, namelijk dat hij niets van de zaak afweet en niet weet of hij ter terechtzitting aanwezig is geweest.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat dit verweer niet slaagt.
In het EAB staat omschreven dat de dagvaarding
in persoonaan verdachte is betekend en de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan hetgeen het EAB vermeldt over deze wijze van betekening.
Naar het oordeel van de rechtbank is de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing op de drie vonnissen die aan het EAB ten grondslag liggen.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor de toets van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. De feiten leveren naar Nederlands recht op:
II K 504/14, II K 619/16:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, meermalen gepleegd.
II K 432/15: zware mishandeling.

5.Poolse rechtsstaat

De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op de problematiek omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechtsstaat, niet vast staat of de opgeëiste persoon daadwerkelijk gebruik heeft kunnen en durven maken van zijn recht op hoger beroep in de zaken II K 432/15 en II K 619/16.
Daarbij moet de rechtbank zich er rekenschap van geven dat de opgeëiste persoon onvoldoende vertrouwd is met ‘ons’ (lees: het Nederlandse) justitiële systeem en dat de opgeëiste persoon in het algemeen vrees koestert voor de Poolse autoriteiten.
Van belang is ook dat de vonnissen weliswaar gewezen zijn voordat de wetswijziging in Polen werd doorgevoerd (juli 2017), maar dat dit niet uitsluit dat al in de aanloop naar deze wetswijziging vraagtekens moeten worden gezet bij het functioneren van de Poolse rechtsstaat vóór 2017 en naar de wijze waarop de vonnissen destijds tot stand zijn gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat de door de raadsman opgeworpen bezwaren met betrekking tot de Poolse rechtstaat in dit verband niet kunnen slagen. Hetgeen namens de opgeëiste persoon op dit punt naar voren is gebracht is onvoldoende om het vertrouwen dat de rechtbank stelt in de door de Poolse rechtbank in het EAB verstrekte informatie, opzij te zetten. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de rechterlijke onafhankelijkheid ook vóór de wetswijziging van juli 2017 dusdanig in het geding was, dat in de strafzaken van de opgeëiste persoon op dat moment geen sprake was van een eerlijk proces. Hetzelfde geldt voor de ongefundeerde suggestie dat de opgeëiste persoon geen gebruik kon of durfde maken van zijn recht op hoger beroep. De vraagtekens en twijfels die de raadsman zet bij de Poolse rechtsstaat vóór het aantreden van de nieuwe regering in Polen en vóór de wetswijziging van 12 juli 2017 zijn op geen enkele wijze onderbouwd, zodat de rechtbank het verweer verwerpt.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 302 en 141 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Sąd Okręgowy w Lublinie (the Provincial Court)in Lublin, Polen.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.