Beoordeling
Ten aanzien van het primaire verzoek
7. Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en aan [verzoeker] een transitievergoeding moet worden toegekend.
8. Technische Unie verzet zich tegen ontbinding van de arbeidsovereenkomst en voert daartoe, kort gezegd, aan dat er zich geen feiten of omstandigheden voorgedaan hebben die maken dat er vóór [datum pensioengerechtigheid] 2019 door middel van ontbinding een einde moet komen aan de arbeidsovereenkomst.
9. De kantonrechter stelt bij de beoordeling van het onderhavige verzoek voorop dat uit artikel 7:671c lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer kan worden ontbonden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. In de parlementaire geschiedenisis opgemerkt dat is aangesloten bij het bepaalde in artikel 7:685 BW, zodat het gaat om een gewichtige reden die kan bestaande uit een verandering van omstandigheden of een dringende reden.
10. [verzoeker] heeft hieromtrent gesteld dat gedurende de ziekteperiode van twee jaar een verstoorde arbeidsverhouding met Technische Unie is ontstaan doordat Technische Unie haar re-integratieverplichtingen niet is nagekomen. Dit heeft geleid tot de aanbieding van een vaststellingsovereenkomst in mei 2017, welke vaststellingsovereenkomst volgens [verzoeker] onjuistheden bevatte en vergaande (negatieve) consequenties voor hem zou hebben. [verzoeker] stelt zich – samengevat – op het standpunt dat Technische Unie hem op het verkeerde been heeft gezet en zich in meerdere opzichten een slecht werkgever heeft getoond. Ook nadien bleef de communicatie met Technische Unie moeizaam verlopen, hetgeen er onder andere toe heeft geleid dat een tweede beëindigingsaanbod van Technische Unie na mei 2017 hem, noch zijn advocaten, heeft bereikt.
11. Technische Unie heeft bovenstaande gemotiveerd en gedocumenteerd betwist.
12. De kantonrechter overweegt als volgt.
13. Voor wat betreft de wijze waarop Technische Unie aan [verzoeker] de vaststellingsovereenkomst in mei 2017 heeft aangeboden stelt de kantonrechter vast dat de aan Technische Unie gemaakte verwijten geen steun vinden in de correspondentie (zie rov. 1.10). Er is geen sprake van dat Technische Unie zich een slecht werkgever heeft getoond nu de voorgestelde hersteldmelding in de vaststellingsovereenkomst niet zonder raadpleging van de bedrijfsarts zou plaatsvinden en Technische Unie [verzoeker] heeft geadviseerd zich juridisch te laten bijstaan (hetgeen hij ook heeft gedaan). Op diens advies heeft [verzoeker] het aanbod indertijd afgewezen.
14. Veronderstellende wijs ervan uitgaand dat Technische Unie (mondeling) een tweede beëindigingsaanbod heeft gedaan na de eerste zitting bij de bestuursrechter in november 2017 valt uit de correspondentie in december 2017 niet af te leiden dat [verzoeker] destijds daarvoor alsnog openstond. Volgens deze correspondentie (rov. 1.13) twistten partijen over de re-integratie binnen Technische Unie en haar verplichtingen in dit verband. Er zijn geen aanwijzingen dat Technische Unie meer heeft willen doen dan het mondeling onderzoeken van een eventuele regeling in het licht van hetgeen aan de slot van de zitting bij de bestuursrechter is besproken.
15. Anders dan [verzoeker] stelt staat in de brief van Technische Unie van 1 september 2017 niet dat zij na 6 oktober 2017 geen enkele verplichting meer heeft jegens werknemer, maar dat zij geen enkele verplichting meer heeft “in deze procedure”. Gelet op de overige inhoud van de brief doelt Technische Unie klaarblijkelijk op de procedure tot aanvraag van een arbeidsongeschiktheidsuitkering bij het UWV.
16. [verzoeker] heeft ten aanzien van de periode na eind 2017 tot januari 2019 geen feiten en omstandigheden aangevoerd, die het voorgaande in een ander daglicht stellen. Onbetwist heeft Technische Unie naar voren gebracht dat zij conform de wens van [verzoeker] heeft ingezet op re-integratie en daartoe meerdere arbeidsdeskundigen heeft ingezet, laatstelijk op 15 januari 2019. Dat gedurende dat traject de verhouding tussen partijen is verstoord heeft [verzoeker] tegenover de betwisting van Technische Unie niet concreet toegelicht.
17. Het ligt, gelet op het feit dat de arbeidsovereenkomst over enkele weken van rechtswege zal eindigen door het bereiken van [verzoeker] van de pensioengerechtigde leeftijd, ook niet in de lijn der verwachting dat partijen (op het gebied van re-integratie) nog met elkaar te maken zullen krijgen. Van omstandigheden die tot verdere wrijving tussen partijen zouden kunnen leiden, is daarom geen sprake meer. Ook het enkele feit dat Technische Unie het dienstverband bewust ‘slapend’ houdt (hetgeen Technische Unie betwist), brengt niet per definitie met zich mee dat de arbeidsrelatie is verstoord.
18. [verzoeker] heeft erop gehamerd dat sprake is van een dringende reden c.q. dat Technische Unie ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door thans niet mee te willen werken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding, terwijl zij in mei 2017 een zelfde aanbod heeft gedaan. Dit betoog wordt niet gevolgd. Daartoe wordt verwezen naar de bestendige rechtspraak dat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten indien een werkgever bij een slapende arbeidsovereenkomst niet tot ontslag overgaat zodat de werknemer een transitievergoeding misloopt. In dit geval is geen reden om van deze lijn af te wijken. Immers, gelet op het tijdsverloop van ruim twee jaar is de situatie van 2017 niet één op één vergelijkbaar met de huidige situatie. [verzoeker] heeft vanwege het doorlopen van de arbeidsovereenkomst (onder meer) pensioen kunnen opbouwen en staat thans op het punt met pensioen te gaan. Dientengevolge ontvangt hij vanaf [datum pensioengerechtigheid] 2019 een pensioenuitkering naast zijn AOW-uitkering.
19. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Nu het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen, kan ook geen recht bestaan op toekenning van een transitievergoeding of billijke vergoeding. De daartoe strekkende verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek
20. In geval van een slapend dienstverband, waarbij de werknemer geen arbeid verricht en de werkgever geen loonbetalingsverplichting meer heeft,
kande werkgever op grond van artikel 7:669 lid 1 in verbinding met lid 3 aanhef en onder b BW de arbeidsovereenkomst opzeggen. Dit artikel verplicht haar daar evenwel niet toe. De vraag is of Technische Unie in een dergelijk geval, mede gelet op de inwerkingtreding van de compensatieregeling (zie rov. 1.17) per 1 april 2020, op grond van zijn verplichting als goed werkgever te handelen (artikel 7:611 BW) gehouden is (was) om, mee te werken aan het redelijk voorstel van [verzoeker] tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met uitkering van de transitievergoeding, zoals [verzoeker] heeft gesteld (en Technische Unie betwist). Nu Technische Unie dit niet heeft gedaan heeft zij volgens [verzoeker] niet als goed werkgever gehandeld, hetgeen grondslag biedt voor een schadevergoeding. [verzoeker] heeft de hoogte van de schadevergoeding begroot op
€ 34.656,08 bruto. Dit bedrag is gelijk aan de hoogte van de transitievergoeding die Technische Unie volgens [verzoeker] op grond van de compensatieregeling kan indienen bij de UWV.
21. De kantonrechter van de rechtbank Limburg heeft bij vonnis van 10 april 2019 (ECLI:NL:RBLIM:2019:3331) prejudiciële vragen voorgelegd aan de Hoge Raad, die betrekking hebben op bovenstaande vraag. De kantonrechter ziet hierin aanleiding om een beslissing op het subsidiair verzoek aan te houden totdat de Hoge Raad deze vragen heeft beantwoord. 22. Na beantwoording door de Hoge Raad van de prejudiciële vragen zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld bij akte zich uit te laten over de gevolgen daarvan voor het subsidiair verzoek. Technische Unie zal daarop bij antwoord akte mogen reageren. Hiermee wordt het bezwaar van Technische Unie op de vermeerdering van eis van [verzoeker] tevens ondervangen.
23. Het primair verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de daaraan gekoppelde nevenverzoeken zullen worden afgewezen. Het verzoek zal voor het overige worden aangehouden als na te melden.