Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiseres sub 1 in zaak 2] ,
[eiseres sub 2 in zaak 2],
1.[eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
In zaak 1
980,00
980,00
980,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die op 11 juni 2019 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn twee kort gedingen gezamenlijk behandeld. De eerste zaak betreft een vordering van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] tegen [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] om het ontslagbesluit van 23 mei 2019 te schorsen totdat de geldigheid van dat besluit in een bodemprocedure is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor het ontslag, omdat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] niet in de gelegenheid is gesteld zich te verantwoorden voor het ontslag. Het ontslagbesluit is dan ook geschorst.
In de tweede zaak vorderen [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] de opheffing van conservatoire beslagen die door [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] zijn gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagen niet summierlijk ondeugdelijk zijn, maar heeft het beslag op [eiseres sub 2 in zaak 2] opgeheven voor zover dit een bedrag van € 60.000,- te boven gaat. De vorderingen van beide partijen zijn in de proceskosten toegewezen, waarbij [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] als de in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2].