ECLI:NL:RBAMS:2019:5892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
8 augustus 2019
Zaaknummer
C/13/666981 / KG ZA 19-561
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing ontslagbesluit en opheffing beslag in kort geding tussen zorgondernemers

In deze zaak, die op 11 juni 2019 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn twee kort gedingen gezamenlijk behandeld. De eerste zaak betreft een vordering van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] tegen [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] om het ontslagbesluit van 23 mei 2019 te schorsen totdat de geldigheid van dat besluit in een bodemprocedure is vastgesteld. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn voor het ontslag, omdat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] niet in de gelegenheid is gesteld zich te verantwoorden voor het ontslag. Het ontslagbesluit is dan ook geschorst.

In de tweede zaak vorderen [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] de opheffing van conservatoire beslagen die door [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] zijn gelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beslagen niet summierlijk ondeugdelijk zijn, maar heeft het beslag op [eiseres sub 2 in zaak 2] opgeheven voor zover dit een bedrag van € 60.000,- te boven gaat. De vorderingen van beide partijen zijn in de proceskosten toegewezen, waarbij [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] als de in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Vonnis van 11 juni 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/666981 / KG ZA 19-561 FB/LO (zaak 1)
van
[eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres bij dagvaarding van 24 mei 2019,
advocaat mr. N. Rastegar te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Jongeling te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/13/666399 / KG ZA 19-519 FB/LO (zaak 2) van

1.[eiseres sub 1 in zaak 2] ,

2.
[eiseres sub 2 in zaak 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
eiseressen bij dagvaarding van 21 mei 2019,
advocaat mr. H.D. Wind te Amsterdam,
tegen

1.[eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. N. Rastegar te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
advocaat mr. P.M. Jongeling te Amsterdam,
gedaagden.
Partijen zullen hierna [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] , [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] en [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Vanwege de samenhang van beide zaken zijn deze gezamenlijk behandeld. Ter zitting van 27 mei 2019 hebben eiseressen in beide zaken gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaardingen, met dien verstande dat [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] ter zitting een wijziging van eis hebben ingediend, als hierna onder 3.2 te melden. [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de in zaak 2 gevraagde voorzieningen. [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht in zaak 2. [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] heeft producties en een pleitnota ingebracht in beide zaken. [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] heeft producties en een pleitnota in het geding gebracht in zaak 1, en een pleitnota in zaak 2.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] : [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] met mr. Rastegar
aan de zijde van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] : mr. P. Jongeling
aan de zijde van [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] : [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] met mr. Wind en tevens de heer [vader] , de vader van [eiseres sub 1 in zaak 2] en ex-echtgenoot van [eiseres sub 2 in zaak 2] .
1.2.
Na de behandeling van zaak 1 heeft de voorzieningenrechter een voorlopige beslissing genomen die geldt tot aan de datum van dit vonnis. De beslissing luidt dat de geldigheid van het besluit waarbij [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] is ontslagen als [functie 1] van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] voorlopig is geschorst.
1.3.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen in beide zaken.

2.De feiten

2.1.
In 2016 zijn [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [vader] gestart met de uitvoering van plannen voor het opzetten van een zorgresort in Suriname. Daartoe is de besloten vennootschap [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] opgericht door [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [vader] . [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] is sinds 26 april 2016 [functie 1] en [functie 2] en [vader] is (niet-statutair) [functie 3] en gevolmachtigde. De aandelen in [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] worden voor 99% gehouden door [eiseres sub 1 in zaak 2] , de dochter van [vader] , en voor 1% door [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] .
2.2.
[gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] verleent – kort gezegd – zorg, verpleging en huishoudelijke hulp in Nederland door (het inschakelen van) zzp’ers. Het idee was om met de winst die door [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] werd gemaakt, een zorgresort in Suriname op te zetten.
2.3.
In de periode van 22 juni 2016 tot en met oktober 2018 is vanaf de bankrekening van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] een bedrag van € 34.850,- aan [eiseres sub 2 in zaak 2] betaald. Tussen 20 oktober 2016 en 13 juni 2017 is een bedrag van € 25.500,- aan [eiseres sub 1 in zaak 2] betaald.
2.4.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben notulen in het geding gebracht van een op 16 maart 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] , waarbij [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] per 16 maart 2018 is ontheven uit haar functie als algemeen directeur, volgens de notulen ‘door wangedrag en wanbeleid’. [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] was bij die vergadering niet aanwezig. De notulen zijn getekend door [eiseres sub 1 in zaak 2] .
2.5.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben notulen in het geding gebracht van een op 5 oktober 2018 gehouden algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] . [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] was daarbij niet aanwezig. In de notulen, die door [vader] zijn getekend, staat dat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] per 5 oktober 2018 is ontheven uit haar functie vanwege wangedrag en wanbeleid, en dat [vader] per 5 oktober 2018 als algemeen directeur is benoemd.
2.6.
In oktober/november 2018, toen [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] ontdekte dat gelden van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] waren overgemaakt naar [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] , heeft zij hen namens [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] aangeschreven en hen verzocht de volgens haar onrechtmatig ontvangen bedragen te retourneren. Tevens heeft [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] aangifte gedaan tegen [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] van fraude dan wel oplichting.
2.7.
In de periode van 3 tot 6 mei 2019 heeft [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] , na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, conservatoir derdenbeslag doen leggen onder ABN AMRO ten laste van [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] , alsmede beslag op de auto en de aandelen [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] van [eiseres sub 1 in zaak 2] en op het onverdeelde aandeel van [eiseres sub 2 in zaak 2] in haar woning.
2.8.
Op 23 mei 2019 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] plaatsgevonden, waarin is bepaald dat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] is ontslagen uit de functie van directeur en tevens als bestuurder van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] , en waarbij
[naam] en [vader] als bestuurder zijn benoemd. [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] was bij die vergadering niet aanwezig.
2.9.
In een brief van 23 mei 2019 van [eiseres sub 1 in zaak 2] en [vader] is [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] in kennis gesteld van haar ontslag.

3.Het geschil

In zaak 1
3.1.
[eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] vordert – samengevat – [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] te verbieden uitvoering te geven aan het ontslagbesluit van 23 mei 2019 totdat over de geldigheid van dat besluit is beslist, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] in de proceskosten.
In zaak 2
3.2.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] vorderen – samengevat en na wijziging van eis – opheffing van de op 3 mei 2019 door [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] gelegde conservatoire beslagen althans om [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] te verbieden om repeterende beslagen te leggen en primair [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] te veroordelen in de proceskosten en subsidiair [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] en [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten dan wel meer subsidiair alleen [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] in de kosten te veroordelen.

4.De beoordeling

In zaak 1

4.1.
[eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] vordert in deze zaak [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] te verbieden uitvoering te geven aan het ontslagbesluit van 23 mei 2019, waardoor [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] nog als bestuurder geldt.
4.2.
[gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] , de gedaagde partij in deze zaak, heeft de vordering niet bestreden.
Het ontslag is gebaseerd op door [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] gestelde malversaties. Zij hebben gesteld dat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] in 2016 onrechtmatig gelden heeft onttrokken aan [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] . De opnamen of overboekingen die door [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] – die zelf ook als zorgverlener werkt voor [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] – zijn gedaan, zijn echter voorzien van omschrijvingen als ‘vergoeding hulp’, ‘onkostenvergoeding’ en dergelijke, hetgeen doet vermoeden dat aan die betalingen een vordering van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] op [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] ten grondslag lag. Van andere onttrekkingen waarvan [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben gesteld dat die door [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] zijn gedaan, is ter zitting (door overlegging door mr. Jongeling van de IP-adressen waarmee op die momenten van de overboekingen is ingelogd op internetbankieren) gebleken dat die overboekingen zijn gedaan vanuit Suriname, terwijl [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] op dat moment niet in Suriname was en dat contante bedragen zijn opgenomen met behulp van een bankpas op naam van [vader] , waarvan [vader] ter zitting heeft verklaard dat die tot maart 2018 in zijn bezit was terwijl de opnamen zouden zijn gedaan in 2016.
4.3.
De conclusie van het bovenstaande is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er gronden waren voor ontslag. Daarbij komt dat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] niet, zoals artikel 12.5 van de statuten van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] voorschrijft, in de gelegenheid is gesteld zich voorafgaand aan het ontslagbesluit te verantwoorden en zich daarbij door een raadsman te laten bijstaan. Het ontslagbesluit wordt dan ook geschorst, in afwachting van een beslissing in een bodemprocedure over de geldigheid van het ontslagbesluit.
4.4.
De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Nu het ontslagbesluit wordt geschorst, is de medewerking van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] niet vereist.
4.5.
[gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] worden begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.061,00
In zaak 2
4.6.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] vorderen in deze zaak opheffing van de op 3 mei 2019 en 6 mei 2019 onder en ten laste van hen gelegde conservatoire beslagen.
4.7.
Bij de beoordeling van de vordering tot opheffing van de gelegde beslagen wordt vooropgesteld dat deze klaarblijkelijk is gebaseerd op de in artikel 705 lid 2 Rv vermelde grond dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dienaangaande heeft te gelden dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, om met inachtneming van de beperkingen van de kortgedingprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter zal hebben te beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden zonder de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (vgl. HR 13 juni 2003, NJ 2005/77). Daarbij moet mede in aanmerking worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade kan worden aangesproken (HR 17 april 2015, NJ 2017/155).
4.8.
Grond voor de beslagen is ongerechtvaardigde verrijking. In de periode van 22 juni 2016 tot en met oktober 2018 is een bedrag van € 34.850,- aan [eiseres sub 2 in zaak 2] overgemaakt vanaf de rekening van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] . Tussen 20 oktober 2016 en 13 juni 2017 is voor een bedrag van € 25.500,- aan [eiseres sub 1 in zaak 2] overgemaakt vanaf de rekening van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] . [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] heeft namens [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] aangeschreven over deze overboekingen, heeft hen gevraagd naar een verklaring daarvoor en heeft hen gevraagd om de ontvangen bedragen terug te betalen aan [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] . [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] dan wel [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] heeft geen reactie ontvangen van [eiseres sub 1 in zaak 2] of [eiseres sub 2 in zaak 2] .
4.9.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben gesteld dat [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] niet bevoegd was [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] te vertegenwoordigen omdat zij was ontslagen.
Dit verweer faalt op de hiervoor in 4.2 en 4.3 vermelde gronden.
4.10.
Voor zover [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] in beginsel wél bevoegd was [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] te vertegenwoordigen, had zij volgens [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] toch volgens de statuten eerst goedkeuring moeten vragen aan de Raad van Commissarissen (zijnde [vader] ) voor het inschakelen van een advocaat en het leggen van beslag. [vader] is als financieel directeur op de hoogte van de volledige administratie en heeft hij gemeld dat de betalingen terecht zijn gedaan. De bedragen waren bestemd voor de bouw van het zorgresort in Suriname. De aannemer in Suriname had tot 2018 geen bankrekening zodat de aanneemsom contant betaald moest worden. Omdat [vader] per keer niet meer dan € 9.000,- aan contant geld kon meenemen naar Suriname heeft hij bedragen van zijn privérekening in Suriname aangewend voor betaling van de aannemer, en heeft hij die bedragen achteraf verrekend met [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] , ook via zijn dochter en ex-echtgenote.
4.11.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] hebben echter niets in het geding gebracht waaruit blijkt dat en op welke manier bedragen aan een aannemer zijn betaald, wie deze aannemer is of dat met hem een overeenkomst is gesloten. Ter zitting hebben zij bovendien erkend dat de bedragen die naar hun bankrekeningen zijn overgemaakt niet zijn doorbetaald aan een aannemer. Reeds gelet hierop kan de vordering waarvoor het beslag is gelegd, niet summierlijk als ondeugdelijk worden aangemerkt.
4.12.
In het kader van een belangenafweging wordt nog het volgende overwogen. De vordering waarvoor beslag is gelegd ten laste van [eiseres sub 2 in zaak 2] bedraagt € 45.300,-. Het beslag onder ABN AMRO heeft doel getroffen voor een bedrag van € 71.000,-. Voldoende aannemelijk is dat [eiseres sub 2 in zaak 2] nadeel ondervindt van het beslag, nu zij haar maandelijkse kosten voor hypotheek en verzekeringen niet kan voldoen. Het bankbeslag zal dan ook worden opgeheven – mede rekening houdend met rente en kosten – voor zover dit een bedrag van € 60.000,- te boven gaat. Het beslag ten laste van [eiseres sub 1 in zaak 2] heeft ook doel getroffen, maar voor een lager bedrag dan de vordering. Dit beslag zal dan ook ongewijzigd in stand worden gelaten. Ten aanzien van de subsidiaire vordering om een verbod op het leggen van repeterend beslag heeft mr. Jongeling ter zitting toegezegd de deurwaarder opdracht te zullen geven geen repeterend beslag te leggen, zodat [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] geen belang meer hebben bij deze vordering.
4.13.
[eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] worden begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.619,00
De kosten aan de zijde van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] worden begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.061,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in zaak 1
5.1.
schorst het ontslagbesluit van 23 mei 2019 totdat over de geldigheid van dit besluit in een bodemprocedure is beslist,
5.2.
veroordeelt [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] tot op heden begroot op € 1.061,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in zaak 2
5.6.
heft op het op 3 mei 2019 gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van [eiseres sub 2 in zaak 2] onder ABN AMRO, voor zover daarmee een hoger bedrag is getroffen dan € 60.000,-,
5.7.
veroordeelt [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in zaak 1 en gedaagde sub 2 in zaak 2] tot op heden begroot op € 1.619,00,
5.8.
veroordeelt [eiseres sub 1 in zaak 2] en [eiseres sub 2 in zaak 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres in zaak 1, gedaagde in zaak 2] tot op heden begroot op € 1.061,00,
5.9.
verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2019. [1]

Voetnoten

1.type: LO