Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 4 juli 2019. Het EAB, uitgevaardigd op 7 juni 2019 door de Directeur van de rechtbank van eerste aanleg Geldern, betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn Turkse nationaliteit bevestigd. Tijdens de zitting op 23 juli 2019 heeft de opgeëiste persoon verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar dit niet kunnen onderbouwen.
De rechtbank heeft vervolgens de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht zijn opgenomen in bijlage 1 van de Overleveringswet en zijn ook naar Nederlands recht strafbaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 van de Overleveringswet, waaronder de garantie dat hij in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.
De officier van justitie heeft een beroep gedaan op artikel 13 van de Overleveringswet, dat de overlevering kan weigeren indien het feit gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van de officier van justitie om van deze weigeringsgrond af te zien, gegrond zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn.