ECLI:NL:RBAMS:2019:5854

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
13/751238-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Hongarije

Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. Deze vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 9 januari 2019 door de Hongaarse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Nigeria in 1983, werd verdacht van strafbare feiten, waaronder witwassen en vervalsing van documenten. Tijdens de openbare zitting op 23 juli 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld, ondanks enkele verwisselingen in zijn personalia. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan zijn identiteit en dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van deze verwarring.

De rechtbank heeft ook het verweer van de opgeëiste persoon behandeld, die zijn onschuld claimde en een alibi aanvoerde voor de pleegdatum van een van de feiten. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen die gesteld worden in het kader van de Overleveringswet. Daarnaast werd er gediscussieerd over de detentieomstandigheden in Hongarije, waarbij de raadsman aanvoerde dat de opgeëiste persoon mogelijk blootgesteld zou worden aan onmenselijke behandeling. De rechtbank concludeerde echter dat er geen bewijs was voor dergelijke omstandigheden en dat de garanties van de Hongaarse autoriteiten voldoende waren.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering van de opgeëiste persoon aan Hongarije werd toegestaan. De uitspraak werd gedaan door mr. C.A. van Dijk, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en H.E. Hoogendijk, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.C. van der Veer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751238-19
RK nummer: 19/3389
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 juni 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2019 door
The District Court of Eger(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedag] 1983,
woonadres: [woonadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juli 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.G. de Jong, advocaat te ‘s‑Gravenhage en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft.
De raadsman heeft ter zitting primair bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd en subsidiair dat nader onderzoek noodzakelijk is, omdat uit de stukken niet blijkt dat de persoon die op zitting is verschenen de opgeëiste persoon is.
De rechtbank stelt vast dat de achternaam en de voornaam van de opgeëiste persoon op het EAB verwisseld zijn maar dat de personalia voor het overige overeenstemmen. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon blijkens het betoog van zijn raadsman erkend dat hij degene was die op 15 oktober 2015 door de politie uit het bankfiliaal in Eger is verwijderd (zie hierna onder 5). Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor zodanige twijfel aan zijn identiteit dat de overlevering dient te worden geweigerd of dat nader onderzoek op dit punt noodzakelijk is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
domestic warrant for arrestNo. B. 899/2015/62, uitgevaardigd op 18 december 2018 door de
General Prosecutor’s Office of Heves County.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Hongaars recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 9 en 23, te weten:
Witwassen van opbrengsten van misdrijven
en
Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Hongaars recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet schuldig is aan de feiten. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon zijn onschuld kan aantonen, omdat hij een alibi heeft voor 11 september 2015, de pleegdatum van het eerste feit waarvan hij wordt verdacht. De raadsman heeft daartoe gewezen op een schriftelijke verklaring van een werkgever van de opgeëiste persoon in Polen, waarin staat dat de opgeëiste persoon de bewuste dag in Polen acht uren voor hem aan het werk was bij een renovatieproject.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Daargelaten dat deze verklaring enkel ziet op het eerste feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, is voor toewijzing van een onschuldverweer in het algemeen slechts plaats als de gestelde onschuld “tijdens het verhoor” – dat wil zeggen “ter zitting” – wordt aangetoond. Met de schriftelijke verklaring van zijn werkgever heeft de opgeëiste persoon zijn onschuld niet aangetoond. De toetsing van de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van deze verklaring zou een onderzoek vergen dat buiten de kaders van de aan de rechtbank in de Overleveringswet opgedragen taken zou treden. De stellingen van de opgeëiste persoon zullen in het strafproces in Hongarije moeten worden beoordeeld. . De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot (gedeeltelijke) weigering van de overlevering. Het verweer wordt verworpen

6.Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat

De raadsman heeft aangevoerd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon, blijkens de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte gegevens, alvorens hij in de detentie-instellingen in Szombately of Tiszalök zal worden geplaatst eerst een periode van maximaal drie weken in de gevangenis in Boedapest moet verblijven, terwijl uit de verstrekte informatie niet blijkt dat deze instelling voldoet aan de vereisten van het CPT.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte garanties voldoende zijn en dat de raadsman met het door hem ingenomen standpunt miskent dat het aan de verdediging is om objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens aan te leveren die duiden op gebreken in detentieomstandigheden in Hongarije.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de e-mailberichten van 18 en 19 juli 2019 van het Hongaarse ministerie van Justitie volgt dat de opgeëiste persoon in de gevangenis in Szombathely of in de gevangenis in Tiszalök wordt geplaatst indien hij wordt overgeleverd. De opgeëiste persoon zal, na zijn overlevering, een aantal dagen in de
Budapest Penitentiaryworden geplaatst (maximaal twee tot drie weken).
Zowel in Szombathely als Tiszalök zal de opgeëiste persoon in geval van een éénpersoonscel tenminste 6 m² tot zijn beschikking hebben en in geval van een meerpersoonscel tenminste 4 m²
personal space.
Voor zover gedetineerden in Hongarije in het algemeen (nog) een reëel risico van onmenselijke of vernederende behandeling lopen vanwege de in Hongaarse gevangenissen heersende detentieomstandigheden, is zo een reëel gevaar voor de opgeëiste persoon uitgesloten voor wat betreft zijn verblijf in de gevangenis in Budapest. Het Hongaarse Ministerie van Justitie heeft immers gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet wordt blootgesteld aan een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Deze garantie vindt steun in de overige informatie waarover de rechtbank beschikt.
De rechtbank heeft geen bewijzen dat personen die in de gevangenis in Szombathely of in Tiszalök gedetineerd zijn een reëel risico van onmenselijke of vernederende behandeling lopen vanwege de daar heersende detentieomstandigheden. Ook de verdediging heeft geen bewijs aangedragen dat daarop duidt. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of het verblijf van de opgeëiste persoon in één van de instellingen waarin hij zal worden geplaatst hem zou blootstellen aan een dergelijk gevaar.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en, 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The District Court of Eger(Hongarije).
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 augustus 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.