ECLI:NL:RBAMS:2019:5852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
13/751471-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Duitsland

Op 6 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. Deze vordering, gedateerd op 31 mei 2019, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 29 mei 2019 door het Landgericht München I is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1980 en momenteel gedetineerd, wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

De zitting vond plaats op 23 juli 2019, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Penn, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De identiteit van de opgeëiste persoon is bevestigd, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij eerdere rechtszittingen in Duitsland, wat de geldigheid van het EAB ondersteunt.

De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, die stelde dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten in het belang van een goede rechtsbedeling is. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon aan Duitsland zal worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straffen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751471-19
RK nummer: 19/3309
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 mei 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 mei 2019 door het
Landgericht München I(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 juli 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. D.M. Penn, advocaat te Maastricht en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank München van 2 december 2015, rechtsgeldig sinds 10 december 2015, met referentie 8 KLs 365 Js 187320/14.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden onder meerekening van de met het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Aken van 19 september 2013 in de procedure met het dossiernummer 331 Ls - 102 Js 253/13 – 38/13 opgelegde vrijheidsstraf, alsook
  • een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, alsook
  • onderbrenging in een inrichting voor verslaafden.
Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straffen resteren volgens het EAB nog
  • 177 dagen, alsook
  • 550 dagen, alsook
  • onderbrenging in een inrichting voor verslaafden.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Op verzoek van de officier van justitie heeft de
Staatsanwaltschaft München Ibij e-mail van 5 juli 2019 onder meer het volgende meegedeeld:
“As we know the minutes of the trial at the district court of Aachen from September 19th, 2013 by now we don’t have to make presumptions whether [opgeëiste persoon] was present at the trial, but we know from the minutes that he in fact was there.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat deze e-mail niet afkomstig is van de uitvaardigende justitiële autoriteit, zodat niet zonder meer van de daarin verstrekte informatie kan worden uitgegaan.
De rechtbank stelt vast dat bij bovengenoemd e-mail bericht een kopie van het proces-verbaal van de zitting van 19 september 2013 bij de rechtbank te Aken is meegezonden, waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon ter zitting aanwezig was en daar ook een verklaring heeft afgelegd. De stelling van de raadsman dat niet zonder meer op de verklaring van de officier van justitie kan worden uitgegaan treft alleen al daarom geen doel. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten 1, 2 en 9 waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit deze strafbare feiten heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten 3 tot en met 8 niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht telkens op:
opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, afleveren en voorhanden hebben, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit (feit 9) dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de Duitse autoriteiten plaats te vinden. De volgende argumenten zijn aangevoerd: de opgeëiste persoon is voor dit feit al in Duitsland vervolgd, alle zaken zijn daar geconcentreerd, de opgeëiste persoon heeft al een deel van zijn straf uitgezeten en ook de medeverdachten zijn in Duitsland vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Landgericht München I (Duitsland).
Aldus gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 augustus 2019.
De oudste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.