ECLI:NL:RBAMS:2019:5793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
13/701226-19 (A) + 13/153891-19 (B) + 13/062789-19 (C) + 13/044355-19 (D)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van de ISD-maatregel na meermalen gepleegde diefstal

Op 2 augustus 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1976 en gedetineerd, is beschuldigd van diefstal van verzorgingsproducten bij verschillende winkels in Amsterdam op meerdere data in 2019. Tijdens de zitting op 19 juli 2019 heeft de officier van justitie, mr. L.E. Stroink, de vordering gedaan en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Velthorst, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeven winkeldiefstallen, waarbij hij goederen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij een jarenlange verslaving aan harddrugs heeft.

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren opgelegd krijgt. De verdediging heeft verzocht om een gevangenisstraf in plaats van de ISD-maatregel, maar de rechtbank heeft het advies van de reclassering overgenomen en geoordeeld dat de ISD-maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en bepaald dat het Openbaar Ministerie de rechtbank binnen acht maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging zal berichten over de voortzetting van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/701226-19 (A) + 13/153891-19 (B) + 13/062789-19 (C)
+ 13/044355-19 (D) (Promis)
Datum uitspraak: 2 augustus 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 19 juli 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B, zaak C en zaak D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L.E. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N. Velthorst, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Aten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.diefstal van verzorgingsproducten bij Albert Heijn in Amsterdam op 8 april 2019;
2.diefstal van verzorgingsproducten bij Kruidvat in Amsterdam op 8 april 2019;
Ad informandum gevoegd strafbaar feit:
1.diefstal van verzorgingsproducten bij Albert Heijn in Amsterdam op 8 april 2019;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Bten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van een hoeveelheid tandpasta en/of tandverzorgings-producten en/of cosmetica en/of drogmetica bij Albert Heijn in Amsterdam op 10 april 2019;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Cten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.diefstal van verzorgingsproducten bij Albert Heijn in Amsterdam op 15 maart 2019;
2.diefstal van Zwitsal producten bij Albert Heijn in Amsterdam op 12 maart 2019;
Aan verdachte is – kort gezegd – in
zaak Dten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
diefstal van winkelgoederen bij Albert Heijn in Amsterdam op 22 februari 2019.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
op 8 april 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verzorgingsproducten (totale waarde 350,69 euro) toebehorende aan Albert Heijn B.V. [vestiging Albert Heijn 1] );
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
op 8 april 2019 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verzorgingsproducten (totale waarde 306,91 euro) toebehorende aan Kruidvat ( [vestiging Kruidvat] );
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ad informandum gevoegd strafbaar feit:
zich op 8 april 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan diefstal bij de Albert Heijn, [vestiging Albert Heijn 2] ;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 10 april 2019 te Amsterdam tandpasta en tandverzorgings-producten en cosmetica en drogmetica toebehorende aan Albert Heijn ( [vestiging Albert Heijn 3] ), heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak C onder 1 ten laste gelegde:
op 15 maart 2019 te Amsterdam verzorgingsproducten toebehorende aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak C onder 2 ten laste gelegde:
op 12 maart 2019 te Amsterdam Zwitsal producten toebehorende aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde:
op 22 februari 2019 te Amsterdam winkelgoederen (tandenborstels het merk Oral B), toebehorende aan Albert Heijn, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: de ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht om in plaats van de ISD-maatregel aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen, nu de ISD-maatregel een ultimum remedium is en er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven voor de ISD-maatregel. Subsidiair heeft hij verzocht de zaak aan te houden, zodat de reclassering het advies nader kan onderbouwen met mogelijke alternatieven voor de ISD-maatregel en een concreet behandelplan. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en met de oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel. Nog meer subsidiair heeft hij de rechtbank verzocht – in geval van oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van 2 jaren – de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht af te trekken van de op te leggen maatregel en te gelasten dat er een tussentijdse toetsing van de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsvindt.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van verdachte, zoals daarvan bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeven winkeldiefstallen waarbij een grote hoeveelheid aan goederen is weggenomen. Dit zijn ergerlijke feiten. Met het plegen van deze feiten heeft hij alleen oog gehad voor zijn financiële gewin en geen rekening gehouden met de overlast en schade die hij veroorzaakt bij de winkeliers.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juli 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 9 juli 2019, opgemaakt door D. de Vries. Uit het rapport blijkt – kort gezegd – onder meer het volgende. Er is bij verdachte sprake van een jarenlange verslaving aan harddrugs. Verdachte pleegt vermogensdelicten om in het gebruik van cocaïne te voorzien. Verdachte heeft eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen. In het kader van die ISD-maatregel heeft verdachte een klinische behandeling gevolgd bij de Piet Roorda kliniek, die hij niet heeft afgerond. Na het gebruik van harddrugs tijdens zijn verlof, is hij weer teruggeplaatst in de penitentiaire inrichting en heeft hij het restant van de maatregel ‘kaal’ uitgezeten. Verdachte kwam daarna in december 2018 vrij zonder intensief hulpverleningstraject. Hij is binnen korte tijd gerecidiveerd en is weer drugs gaan gebruiken. Om de vicieuze cirkel van vastzitten, vrijkomen en terugvallen te doorbreken, is een gestructureerd en intensief plan van aanpak nodig, dat het meest ‘veilig’ kan plaatsvinden vanuit het dwangkader van de ISD-maatregel, omdat daarmee recidive kan worden voorkomen en welke binnen een ambulant kader op dit moment niet voldoende voorhanden is, omdat huisvesting aansluitend aan detentie niet kan worden gegarandeerd. Het risico op recidive wordt, wegens de verslavingsproblematiek van verdachte in combinatie met zijn langdurige en intensieve justitiële verleden, alsmede zijn zwakke maatschappelijke positie ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt, gezien alle voorgaande trajecten zowel in een drang als in een dwangkader, waarin verdachte zich regelmatig onttrok aan de afspraken, ook ingeschat als hoog. Er wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Verder heeft de rechtbank op de zitting mevrouw M. Hamels, als reclasseringswerker werkzaam bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, als deskundige gehoord. Zij heeft verklaard dat de reclassering onderzoek heeft gedaan naar alternatieven voor de ISD-maatregel, omdat verdachte al eerder de ISD-maatregel opgelegd heeft gekregen en dat slechts zeven maanden geleden ten einde is gekomen. De oplegging van de ISD-maatregel zorgt, in vergelijking tot de oplegging van reclasseringstoezicht, voor een stevigere stok achter de deur. Verdachte kan dan opnieuw het klinisch traject in en, als dat traject goed verloopt, op den duur uitstromen naar een begeleid wonen-instelling. Gezien de wachtlijsten voor huisvesting in Amsterdam is er op korte termijn geen huisvesting voor verdachte te realiseren. De reclassering acht op basis van bovenstaande bevindingen in combinatie met de wetenschap hoe eerdere hulpverleningstrajecten met verdachte zijn verlopen dat begeleiding in een ambulant kader te ‘licht’ en te risicovol is, aldus de deskundige.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij graag hulp wil van de reclassering, maar dat hij niet wil dat de ISD-maatregel aan hem wordt opgelegd.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapport en neemt het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering over.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 3 juli 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 8 april 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en een maatregel. De in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en maatregel. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat verdachte de eerder opgelegde ISD-maatregel grotendeels ‘kaal’ heeft uitgezeten. Dat heeft verdachte zelf in de hand gewerkt. Verdachte heeft harddrugs gebruikt in de Piet Roorda kliniek en keerde meerdere malen niet terug van verlof. Verdachte is zeer kort na afloop van de ISD-maatregel in december 2018 weer harddrugs gaan gebruiken en heeft zich vervolgens in een kort tijdbestek schuldig gemaakt aan zeven winkeldiefstallen waarbij een grote hoeveelheid goederen is weggenomen, naar eigen zeggen gepleegd om zijn verslaving te bekostigen. Uit het voorgaande is voldoende gebleken dat verdachte zich onvoldoende bereid heeft getoond binnen een dwangkader hulp te accepteren en zijn problemen aan te pakken, terwijl het recidivegevaar wordt ingeschat als hoog. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen ander kader mogelijk dan dat van de ISD-maatregel. De rechtbank ziet geen reden om de zaak aan te houden zoals door de raadsman is verzocht, omdat de rechtbank – mede ook in het licht van de verklaring van de deskundige op de zitting – niet het idee heeft dat de reclassering onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de alternatieven voor de ISD-maatregel. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, niet gebleken van redenen om af te zien van deze maatregel. Zij zal daarom de ISD-maatregel opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank zal tot slot bepalen dat het Openbaar Ministerie uiterlijk 8 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1, 2, het ad informandum gevoegd strafbaar feit, het in zaak B, het in zaak C onder 1 en 2 en het in zaak D ten laste gelegde:
diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
8 (acht) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 2 augustus 2019.