1.3.In het onderzoeksrapport van 17 november 2017 worden negen adressen genoemd die vermoedelijk als postadres worden gebruikt van Poolse werknemers die bij [werkgever] werken. Het adres dat eiseres heeft opgegeven bij haar WW-aanvraag behoort daar ook toe ( [adres] te [plaatsnaam] ). [werkgever] heeft een aankomst en vertreklijst overgelegd. Volgens deze lijsten zou eiseres op 13 september 2014 Nederland hebben verlaten om naar Polen terug te keren. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’ genomen.
2.. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren voor zover gericht tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 (dat is: het intrekken van de toestemming om met behoud van uitkering werk te zoeken; de beëindiging van de uitkering; de herziening en terugvordering van de uitkering) ongegrond verklaard. Daaraan is samengevat ten grondslag gelegd eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. Eiseres heeft namelijk niet doorgegeven dat zij in het buitenland verbleef. Eiseres is volgens verweerder namelijk al op 13 september 2014 (voor de ingangsdatum van de WW-uitkering op 15 september 2014) naar Polen vertrokken. Hierdoor had zij geen recht op de WW-uitkering en ontving zij deze uitkering ten onrechte. Bij het bestreden besluit 2 is het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 4 (de opgelegde boete) gegrond verklaard. Omdat eiseres geen draagkracht heeft is de boete verlaagd naar € 40,-.
3. Eiseres voert samengevat aan dat door verweerder onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij op 13 september 2014 naar Polen is vertrokken.
4. In artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de WW, is bepaald dat geen recht op uitkering heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Verweerder beroept zich op deze bepaling.
5. Verweerder baseert zijn standpunt dat eiseres vanaf 13 september 2014 buiten Nederland verbleef op het feit dat zij niet woonde op het adres aan de [adres] . Verder is volgens een lijst met aankomst- en vertrekgegevens (de lijst) die de werkgever van eiseres heeft overgelegd, eiseres op 13 september 2014 teruggekeerd naar Polen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 5. genoemde gegevens en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres reeds voor toekenning van haar WW-uitkering niet in Nederland verbleef. Dat eiseres niet de gehele periode op het adres [adres] te [plaatsnaam] heeft verbleven is niet in geschil. Dit betekent echter niet dat eiseres niet in Nederland heeft verbleven, met name niet waar eiseres heeft gesteld dat zij toen (ook) bij een vriend aan de [adres] in [plaatsnaam] verbleef.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de verdere enkele omstandigheid dat de naam van eiseres op de lijst staat, nog niet aannemelijk dat eiseres op 13 september 2014 daadwerkelijk naar Polen is gereisd. Nadere gegevens die die aanname kunnen onderbouwen, ontbreken in dit geval, terwijl het dossier wel gegevens (bankafschriften) bevat die mogelijk juist de andere kant op wijzen.
7. De rechtbank overweegt dat met partijen ter zitting uitgebreid is gesproken over de uitspraak van 3 april 2019 van deze rechtbank (AMS 18/6048, niet gepubliceerd). In die zaak ging het om de partner van eiseres en stond eveneens de vraag centraal of de betrokkene op 13 september 2014 naar Polen is vertrokken.
Verweerder heeft daarover (onder meer) en over de voorliggende zaak opgemerkt dat er op zitting een andere verklaring wordt gegeven over de daadwerkelijke verblijfplaats en dat deze tegenstrijdige verklaringen ook maken dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De inhoudelijke relevantie van deze gestelde schending van de inlichtingenplicht voor een aanspraak op uitkering is daarbij dan door verweerder echter niet aangegeven. Die relevantie ziet de rechtbank ook niet. Het gaat hier immers alleen om de vraag of eiseres destijds in of buiten Nederland verbleef. Er is dan ook geen reden om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 3 april 2019.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 13 september 2014 niet in Nederland verbleef. Daarom is ten onrechte de toestemming om de WW-uitkering naar Polen te exporteren ingetrokken, het recht op WW-uitkering beëindigd, herzien en teruggevorderd.
9. Met de conclusie dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 13 september 2014 niet in Nederland verbleef is ook de vraag beantwoord of verweerder heeft aangetoond dat eiseres toen niet in Nederland verbleef. Dat is niet aangetoond. De boete is dus ten onrechte opgelegd.
10. Verweerder heeft de toestemming om de WW-uitkering naar Polen te exporteren niet mogen intrekken, de WW-uitkering van eiseres niet mogen beëindigen, herzien en terugvorderen. Verweerder heeft ook geen boete mogen opleggen. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn en de rechtbank de bestreden besluiten vernietigt. Ook herroept de rechtbank de primaire besluiten 1 tot en met 4. Deze uitspraak treedt in de plaats van de vernietigde bestreden besluiten.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van tweemaal € 46,- is een totaalbedrag van € 92,- aan griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.560,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van de (identieke) beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.