ECLI:NL:RBAMS:2019:5761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
AMS 18/5394 en AMS 18/5396
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van werkloosheidswetuitkering van Poolse werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2019 uitspraak gedaan in de zaken AMS 18/5394 en AMS 18/5396, waarbij een Poolse werkneemster in beroep ging tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar werkloosheidswetuitkering. De werkneemster had vanaf augustus 2008 in Nederland gewerkt en had in 2014 toestemming gekregen om haar uitkering naar Polen te exporteren. Echter, het Uwv trok deze toestemming in en beëindigde de uitkering met terugwerkende kracht, omdat zij zou zijn vertrokken naar Polen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet voldoende had aangetoond dat de werkneemster daadwerkelijk vanaf 13 september 2014 niet in Nederland verbleef. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de uitkering, de herziening en de terugvordering onterecht waren, evenals de opgelegde boete. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot het vergoeden van griffierechten en proceskosten aan de werkneemster.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/5394 en AMS 18/5396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2019 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] (Polen), eiseres

(gemachtigde: mr. T. Kocabas),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

In de zaak AMS 18/5394
Bij besluit van 16 maart 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de toestemming om de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) naar Polen te exporteren ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van 16 maart 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de WW-uitkering van eiseres met ingang van 15 september 2014 beëindigd.
Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
In de zaak AMS 18/5396
Bij besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de WW-uitkering met ingang van 15 september 2014 herzien en een bedrag van € 6.096,07 teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van 12 april 2018 (het primaire besluit 4) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 3.048,04,-.
Bij besluit van 22 augustus 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres voor zover gericht tegen de herziening en terugvordering ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de boete gegrond verklaard en de boete gewijzigd vastgesteld op € 40,-.
In beide zaken
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder is verschenen [naam] (tolk in de Poolse taal). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1.1.
Eiseres is een Poolse [functie] die in Nederland vanaf augustus 2008 (met onderbrekingen) heeft gewerkt voor [werkgever] (hierna: [werkgever] ). Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft verweerder eiseres per 15 september 2014 een WW-uitkering toegekend. Namens eiseres heeft [naam] op 23 oktober 2014 aan verweerder toestemming gevraagd om per 3 november 2014 naar Polen te vertrekken, zodat zij daar werk kan zoeken met behoud van haar uitkering (het exporteren van de WW-uitkering). Die toestemming is bij besluit van 24 oktober 2014 verleend.
1.2.
In het najaar van 2017 heeft de directie Handhaving van verweerder een onderzoek ingesteld naar de woonplaats van eiseres. Bij brieven van 19 oktober 2017 en 2 november 2017 heeft verweerder eiseres uitgenodigd om informatie te verstrekken over haar woon- en leefsituatie gedurende de WW-uitkeringsperiode 15 september 2014 tot en met 2 februari 2015. Eiseres heeft daar geen gehoor aan gegeven. Ook telefonisch contact is niet tot stand gekomen.
1.3.
In het onderzoeksrapport van 17 november 2017 worden negen adressen genoemd die vermoedelijk als postadres worden gebruikt van Poolse werknemers die bij [werkgever] werken. Het adres dat eiseres heeft opgegeven bij haar WW-aanvraag behoort daar ook toe ( [adres] te [plaatsnaam] ). [werkgever] heeft een aankomst en vertreklijst overgelegd. Volgens deze lijsten zou eiseres op 13 september 2014 Nederland hebben verlaten om naar Polen terug te keren. Vervolgens heeft verweerder de primaire besluiten zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’ genomen.
2.. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren voor zover gericht tegen de primaire besluiten 1 tot en met 3 (dat is: het intrekken van de toestemming om met behoud van uitkering werk te zoeken; de beëindiging van de uitkering; de herziening en terugvordering van de uitkering) ongegrond verklaard. Daaraan is samengevat ten grondslag gelegd eiseres niet aan haar informatieplicht heeft voldaan. Eiseres heeft namelijk niet doorgegeven dat zij in het buitenland verbleef. Eiseres is volgens verweerder namelijk al op 13 september 2014 (voor de ingangsdatum van de WW-uitkering op 15 september 2014) naar Polen vertrokken. Hierdoor had zij geen recht op de WW-uitkering en ontving zij deze uitkering ten onrechte. Bij het bestreden besluit 2 is het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 4 (de opgelegde boete) gegrond verklaard. Omdat eiseres geen draagkracht heeft is de boete verlaagd naar € 40,-.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert samengevat aan dat door verweerder onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat zij op 13 september 2014 naar Polen is vertrokken.
Oordeel van de rechtbank
4. In artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de WW, is bepaald dat geen recht op uitkering heeft de werknemer die buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Verweerder beroept zich op deze bepaling.
5. Verweerder baseert zijn standpunt dat eiseres vanaf 13 september 2014 buiten Nederland verbleef op het feit dat zij niet woonde op het adres aan de [adres] . Verder is volgens een lijst met aankomst- en vertrekgegevens (de lijst) die de werkgever van eiseres heeft overgelegd, eiseres op 13 september 2014 teruggekeerd naar Polen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 5. genoemde gegevens en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, er niet in is geslaagd om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres reeds voor toekenning van haar WW-uitkering niet in Nederland verbleef. Dat eiseres niet de gehele periode op het adres [adres] te [plaatsnaam] heeft verbleven is niet in geschil. Dit betekent echter niet dat eiseres niet in Nederland heeft verbleven, met name niet waar eiseres heeft gesteld dat zij toen (ook) bij een vriend aan de [adres] in [plaatsnaam] verbleef.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt de verdere enkele omstandigheid dat de naam van eiseres op de lijst staat, nog niet aannemelijk dat eiseres op 13 september 2014 daadwerkelijk naar Polen is gereisd. Nadere gegevens die die aanname kunnen onderbouwen, ontbreken in dit geval, terwijl het dossier wel gegevens (bankafschriften) bevat die mogelijk juist de andere kant op wijzen.
7. De rechtbank overweegt dat met partijen ter zitting uitgebreid is gesproken over de uitspraak van 3 april 2019 van deze rechtbank (AMS 18/6048, niet gepubliceerd). In die zaak ging het om de partner van eiseres en stond eveneens de vraag centraal of de betrokkene op 13 september 2014 naar Polen is vertrokken.
Verweerder heeft daarover (onder meer) en over de voorliggende zaak opgemerkt dat er op zitting een andere verklaring wordt gegeven over de daadwerkelijke verblijfplaats en dat deze tegenstrijdige verklaringen ook maken dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. De inhoudelijke relevantie van deze gestelde schending van de inlichtingenplicht voor een aanspraak op uitkering is daarbij dan door verweerder echter niet aangegeven. Die relevantie ziet de rechtbank ook niet. Het gaat hier immers alleen om de vraag of eiseres destijds in of buiten Nederland verbleef. Er is dan ook geen reden om anders te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 3 april 2019.
8. De rechtbank concludeert dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 13 september 2014 niet in Nederland verbleef. Daarom is ten onrechte de toestemming om de WW-uitkering naar Polen te exporteren ingetrokken, het recht op WW-uitkering beëindigd, herzien en teruggevorderd.
9. Met de conclusie dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres vanaf 13 september 2014 niet in Nederland verbleef is ook de vraag beantwoord of verweerder heeft aangetoond dat eiseres toen niet in Nederland verbleef. Dat is niet aangetoond. De boete is dus ten onrechte opgelegd.
Conclusie
10. Verweerder heeft de toestemming om de WW-uitkering naar Polen te exporteren niet mogen intrekken, de WW-uitkering van eiseres niet mogen beëindigen, herzien en terugvorderen. Verweerder heeft ook geen boete mogen opleggen. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn en de rechtbank de bestreden besluiten vernietigt. Ook herroept de rechtbank de primaire besluiten 1 tot en met 4. Deze uitspraak treedt in de plaats van de vernietigde bestreden besluiten.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van tweemaal € 46,- is een totaalbedrag van € 92,- aan griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.560,- (2 punten voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van de (identieke) beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten 1 tot en met 4 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 92,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.560,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2019.
De griffier
rechter
is niet in staat de uitspraak
mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.