ECLI:NL:RBAMS:2019:5682

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
13/684325-16 (A); 13/215450-18 (B); 13/055824-18 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor straafroof, bedreiging, diefstal en beschadiging met bijzondere voorwaarden

Op 22 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder straatroof, bedreiging, diefstal en vernieling. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij het onderzoek plaatsvond op 5 juni en 8 juli 2019. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een mobiele telefoon van slachtoffer 1, waarbij hij geweld gebruikte door met een kettingslot te dreigen. Daarnaast werd hij beschuldigd van bedreiging van medewerkers van de Albert Heijn met een mes en van diefstal van chocolade. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en camerabeelden als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de dader was van de straatroof en dat de bedreiging met het mes niet bewezen kon worden, omdat de slachtoffers dit niet hadden waargenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Tevens zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een opname in een zorginstelling, die dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte meegewogen in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684325-18 (A); 13/215450-18 (B); 13/055824-18 (C) (Promis)
Parketnummers vorderingen TUL: 13/701511-17 en 13/055481-17
Datum uitspraak: 22 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 juni 2019 en 8 juli 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. J.T.E. Vis naar voren hebben gebracht, alsmede van wat verdachte op 5 juni 2019 naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
1. diefstal met geweld van een mobiele telefoon van [slachtoffer 1] op 28 juni 2018, waarbij hij met een kettingslot heeft gezwaaid en gegooid en meermalen ‘Ik maak je dood, ik maak je af’ heeft geroepen;
Subsidiair
diefstal van de telefoon van [slachtoffer 1] en/of bedreiging van [slachtoffer 1] op 28 juni 2018;
2. bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , werknemers van de Albert Heijn, op 4 september 2018, door een mes te tonen, snijbewegingen langs zijn keel te maken en onder andere ‘Ik ga je vermoorden, ik ga je snijden’ te roepen;
Zaak B
diefstal van meerdere verpakkingen chocolade bij Albert Heijn op 4 oktober 2018;
Zaak C
vernieling van een arrestantenbus van de rechtbank Amsterdam op 9 juni 2017.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van feit 1 primair in zaak A blijkt volgens de officier van justitie uit de camerabeelden dat verdachte degene is die aangeefster heeft beroofd. De beelden van camera 102 bevestigen de verklaring van aangeefster. Op deze beelden is de dader van de straatroof te zien. De beelden van camera 101 tonen vervolgens vanuit een ander perspectief dat een persoon in beeld loopt en met bakstenen begint te gooien. Deze persoon blijkt later verdachte te zijn. Volgens de officier van justitie is verdachte dezelfde persoon als de persoon op de beelden van camera 102. Hij wijst daarbij op de aansluiting in tijd en plaats van de beelden van camera’s 101 en 102. Het signalement van de dader op camera 102 komt overeen met het signalement van verdachte. Dat verdachte de telefoon vervolgens heeft weggegooid doet niet af aan de bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit. Verdachte dient echter wel partieel te worden vrijgesproken van het gooien van het slot, nu dit plaatsvond nadat hij de telefoon had weggegooid en dit dus niet instrumenteel was om het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van het tweede feit heeft aangeefster [slachtoffer 3] verklaard dat verdachte snijbewegingen maakte en riep ‘Ik ga je snijden, ik ga je djuken.’ Een andere medewerker heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een mes in zijn hand had. Dit wordt bevestigd door de camerabeelden. Om die reden acht de officier van justitie bewezen dat verdachte de medewerkers van Albert Heijn met een mes heeft bedreigd.
Op grond van de camerabeelden van Albert Heijn en de door politie aangetroffen repen chocolade bij verdachte kan zaak B worden bewezen.
Zaak C kan volgens de officier van justitie worden bewezen aan de hand van de verklaring van de medewerkers van de arrestantenbus en de verklaring van verdachte zelf.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het in de zaken B en C ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ook ten aanzien van feit 2 in zaak A refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het tonen van het mes (het eerste gedachtestreepje). Beide aangevers hebben niet gezien dat verdachte een mes zou hebben getoond. Zij hebben pas achteraf van een collega gehoord dat verdachte een mes in zijn hand had. Nu er geen sprake is van opzet op de bedreiging met het mes, dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van het tonen van het mes.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor alle ten laste gelegde varianten. Er is te veel discrepantie tussen het signalement van de dader en verdachte die later is aangehouden. Verdachte voldoet niet aan het signalement dat de aangeefster van de dader heeft gegeven, nu hij ouder is, ten tijde van zijn aanhouding een rood vest aan had en een Albert Heijn tas met daarin een baksteen bij zich droeg. Ook droeg verdachte bij zijn aanhouding niet de pet waarover aangeefster heeft verklaard. Verdachte ontkent dat hij iets te maken heeft met de straatroof. Gelet op het voorgaande kan volgens de raadsman niet worden bewezen dat verdachte de dader is van de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Zaak A onder 1, primair (straatroof)
Naar het oordeel van de rechtbank kan de feitelijke toedracht van hetgeen zich tussen aangeefster en de dader op 28 juni 2018 heeft afgespeeld, op grond van de aangifte en de camerabeelden voldoende worden vastgesteld. De rechtbank is van mening dat de aangifte voldoende betrouwbaar is, nu die door camerabeelden wordt ondersteund. De rechtbank zal dit onderstaand verder uitwerken.
Met betrekking tot de pet waar de raadsman het over heeft: dat is een voorwerp waarvan men zich kan ontdoen (wel is het zo dat aangeefster [slachtoffer 1] spreekt over een pet met een logo en op de beelden van camera 101 te zien is dat de man een lichtkleurige opdruk op de kleding heeft). Het andere punt dat de verdediging naar voren brengt, over de leeftijd: leeftijd schatten kent een zekere mate van subjectiviteit; verder is het zo dat het ten tijde van de straatroof rond 02:15 uur en dus donker was, en aangeefster gefocust was op het terugkrijgen van haar telefoon en mogelijk ook daarom de leeftijd niet helemaal goed schatte. Op de camerabeelden is te zien dat een persoon (waarvan de politie aangeeft dat later zal blijken dat dit aangeefster [slachtoffer 1] is) over straat loopt met een voorwerp dat oplicht in haar hand. Eerst loopt zij alleen op straat, later loopt iemand bij haar. Deze persoon vertoont, aldus de politie, qua signalement overeenkomsten met NN1. Deze tweede persoon, een man, loopt op een gegeven moment voor [slachtoffer 1] uit en [slachtoffer 1] rent dan achter hem aan, waarop zij beiden stil staan. Zij houdt haar hand op in zijn richting, het wekt de indruk alsof zij iets van hem wil hebben, zo verbaliseert de politie. De man houdt een langwerpig voorwerp vast dat naar beneden hangt. Hij gooit een glinsterend voorwerp weg waarna [slachtoffer 1] dat opraapt. Hij gooit een voorwerp richting [slachtoffer 1] , zij bukt. Later pakt zij iets van de grond en gaat weg.
Wat [slachtoffer 1] beschrijft in haar aangifte komt geheel en specifiek overeen met wat de camerabeelden laten zien. De rechtbank benoemt hierbij details als: de telefoon in de hand (op de camerabeelden is dit te zien, verbalisant constateert dat zij een voorwerp in haar hand houdt dat oplicht), het proberen te overtuigen om de telefoon terug te geven (de verbalisant spreekt over de indruk wekken dat zij iets terug wil hebben), de man die de telefoon wegwerpt en [slachtoffer 1] die deze opraapt (op de camerabeelden is te zien dat de man een glinsterend voorwerp weggooit dat [slachtoffer 1] opraapt) en het langwerpig voorwerp dat de man in zijn hand vasthoudt dat naar beneden hangt (waarvan [slachtoffer 1] zegt dat het een ketting is om een scooter mee op slot te zetten).
De rechtbank constateert verder dat de tijd tussen het laatste beeld van camera 102, waarop de dader is te zien, en de beelden van camera 101, waarop NN1 is te zien, slechts 2 minuten en 45 seconden bedraagt. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal van bevindingen (bewijsmiddel 2) verklaard dat de dader op de beelden van camera 102 qua signalement overeenkomsten vertoont met NN1. De rechtbank gaat er vanuit dat daarmee wordt bedoeld dat NN1 dezelfde persoon is als de dader op de beelden van camera 102. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat op camera 102 de man om 02:25:25 uur ter hoogte van de Bakkersstraat staat en de man volgens camera 101 om 02:28:10 uur uit de richting van de Bakkersstraat komt lopen. Deze man is de verdachte, die wordt aangehouden omdat hij met bakstenen gooit.
Het geheel overziend vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader is van de onder feit 1 primair ten laste gelegde straatroof. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het gooien van het kettingslot, nu deze handeling na de beroving heeft plaatsgevonden en dus niet instrumenteel was voor de ten laste gelegde straatroof.
Zaak A onder 2 (bedreiging)
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het tonen van het mes (het eerste gedachtestreepje). Nu beide aangevers niet hebben gezien dat verdachte een mes bij zich droeg, konden zij zich daardoor ook niet bedreigd voelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 28 juni 2018 te Amsterdam, op de Amstel, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 1] , terwijl deze diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, en om bij betrapping op heterdaad de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, opzettelijk dreigend en gewelddadig,
- een mobiele telefoon uit de hand van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gepakt en
- voornoemde [slachtoffer 1] een kettingslot, heeft voorgehouden en
- met een kettingslot zwaaiende bewegingen in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gemaakt en voornoemde [slachtoffer 1] meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je dood, ik maak je af";
2.
op 4 september 2018 te Amsterdam, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte,
- met zijn, verdachtes, borst tegen voornoemde [slachtoffer 2] gestaan, en
- met zijn hand een snijbeweging langs zijn, verdachtes, keel gemaakt en vervolgens in de richting van de klantenservice in het winkelbedrijf Albert Heijn gewezen, en
- voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend meermalen de woorden toegevoegd:
* "Kankerjood, hoer, ik ga je vermoorden, ik ga je schieten, ik heb een pistool" en
* "Ik maak je af", en
* "Ik ga je snijden", en
* "Ik ga je djuken", en
* "Jullie gaan er aan";
Zaak B
op 4 oktober 2018 te Amsterdam, verpakkingen chocolade, die aan een ander toebehoorden, te weten aan Jumbo, heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Zaak C
op 9 juni 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een arrestantenbus, die aan de rechtbank Amsterdam toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 en 2 in zaak A en de in de zaken B en C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd hieraan de door GGZ Reclassering Inforsa in haar advies van 5 juli 2019 geadviseerde bijzondere voorwaarde te verbinden, te weten een opname in een zorginstelling. De officier van justitie heeft tot slot de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde gevorderd.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft als standpunt naar voren gebracht dat het zwaartepunt in deze zaak ligt op de behandeling van verdachte. Hij heeft verzocht om aan verdachte een straf met een voorwaardelijk deel op te leggen, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een langdurige klinische opname.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof. Hij heeft het slachtoffer, [slachtoffer 1] , midden in de nacht beroofd van haar telefoon en haar daarbij bedreigd met geweld. Met zijn handelwijze heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Zo blijkt uit de aangifte, waarin [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij bang was dat verdachte haar iets aan zou doen. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Slachtoffers ervaren er doorgaans langere tijd psychisch ongemak van. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan bedreiging van medewerkers van de Albert Heijn, de vernieling van een arrestantenbus en een winkeldiefstal.
Het strafblad van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 juni 2019, waaruit onder meer volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa d.d. 5 juli 2019, opgesteld door R.P. Mandjes;
  • de Pro Justitia rapportage d.d. 3 juni 2019, opgesteld door psycholoog J.P.M. van der Leeuw;
  • De Pro Justitie rapportage d.d. 4 juni 2019, opgesteld door psychiater J. Marx.
Uit deze stukken is gebleken van een hoog risico op recidive. Tevens is gebleken dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De psycholoog en psychiater adviseren om verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf klinisch te laten behandelen. De reclassering adviseert ook om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een langdurige klinische opname. In het verleden is gebleken dat verdachte niet in staat was om bijzondere voorwaarden na te komen. Nu de ernst van de problematiek van verdachte niet past bij het behandelaanbod van de Forensisch Psychiatrische Kliniek van Inforsa Amsterdam, dient er een andere passende kliniek te worden gevonden. Reclasseringswerker H. van Diemen heeft ter terechtzitting toegelicht dat de reclassering in staat is om binnen het tijdsbestek van een maand een passende kliniek voor verdachte te vinden. De officier van justitie heeft hier rekening mee gehouden bij het formuleren van de strafeis.
De straf
Alles afwegende acht de rechtbank - met de officier van justitie en de raadsman – een langdurige klinische opname van verdachte noodzakelijk en zal daarom daarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarde opleggen. De rechtbank zal tevens, mede gelet op het voorarrest, een gevangenisstraf van na te noemen duur op te leggen, zodat tijdens detentie gezocht kan worden naar een plaats in een passende kliniek. De rechtbank ziet zich genoodzaakt dit te doen, om te voorkomen dat verdachte tussen wal en schip zal raken en ter bescherming van de maatschappij. De door de officier van justitie gevorderde straf doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank zal verdachte deze straf opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, te weten straatroof en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Gelet op de ernst van deze feiten, het strafblad van verdachte en het ingeschatte recidiverisico, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarde en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet in het voorgaande ook aanleiding om aan de gestelde algemene en bijzondere voorwaarden een proeftijd van drie jaren te verbinden.

9.Beslag

Onder verdachte is een mes in beslag genomen.
9.1.
Onttrekking aan het verkeer
Nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte in zaak A onder 2 begane misdrijf, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 250,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak C bewezen verklaarde feit.

11.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering d.d. 12 december 2018 van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/701511-17 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 november 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering d.d. 12 december 2018 van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/055481-17 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 28 november 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden.
Hoewel is gebleken dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis, zal de rechtbank niet de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke strafdelen gelasten, maar de vorderingen – overeenkomstig de eis van de officier van justitie – afwijzen omdat zij tenuitvoerlegging thans, gelet op de situatie van verdachte en de straf die hem in deze strafzaak wordt opgelegd, niet opportuun acht.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57, 63, 285, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het zaak A onder 1 primair ten laste gelegde
diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
Ten aanzien van het zaak A onder 2 ten laste gelegde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
diefstal;
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
300 (driehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
15 (vijftien) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- Veroordeelde moet zich gedurende de proeftijd laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische kliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, te bepalen door de reclassering. De opname start zodra er een passende kliniek gevonden is voor veroordeelde. De opname duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 1.00 STK Mes
-
5625805
Verklaart benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/701511-17 en 13/055481-17 af.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Voetelink, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en D.W. van Putten – de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juli 2019.