Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1957, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank heeft op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2019 en de vordering van de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, de zaak behandeld. De verdachte werd vrijgesproken van het bezit van boksbeugels, omdat niet bewezen kon worden dat zij op de hoogte was van hun aanwezigheid. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op het witwassen van een bedrag van € 1450,-, dat afkomstig was van een misdrijf. Dit bedrag was tussen 25 januari 2016 en 9 mei 2016 op haar rekening gestort door een medeverdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte van het plegen van dit feit een gewoonte had gemaakt. De rechtbank legde een taakstraf op van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 15 dagen, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen rechtvaardigingsgronden waren voor haar handelen.