ECLI:NL:RBAMS:2019:5679

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
13/703223-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de verkoop en het bezit van cocaïne en wapenbezit

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1955, die werd beschuldigd van de verkoop van cocaïne, het bezit van cocaïne en het voorhanden hebben van boksbeugels. De zaak kwam ter terechtzitting op 20 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. S.A. van de Vliet, de vordering indiende. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen van cocaïne aan een persoon, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van bijna een jaar cocaïne had verkocht en dat hij op 2 december 2016 cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het bezit van cocaïne in een voetbal, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de inhoud daarvan. Wel werd hij schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van boksbeugels. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werden de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703223-16 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.A. van de Vliet en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Snoeij naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 25 januari 2016 tot en met 2 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt (aan [persoon 1] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en)) of vervoerd (ongeveer) 32 wikkels en/of een onbekend gebleven hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 2 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 49,81 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 2 december 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een of meerdere wapen(s), van categorie I, onder 3°, te weten 2 boksbeugels voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben gedragen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
Agenten zagen dagelijks een man op een snorfiets rijden. Deze persoon keek veel om zich heen en leek veel oog te hebben voor passerende politievoertuigen. Deze persoon bleek verdachte te zijn. Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat verdachte in 2011 is aangehouden voor het bezit van en de handel in harddrugs. Naar aanleiding hiervan zijn de verbalisanten een observatie gestart in de omgeving van de kelderbox van verdachte. Op 2 december 2016 zagen de verbalisanten dat verdachte een ontmoeting had met [persoon 1] , dat [persoon 1] een klein wit envelopje in zijn hand hield en dat verdachte geld in zijn hand hield. Bij [persoon 1] werd vervolgens een wikkel aangetroffen, waarover hij zelf verklaarde dat het cocaïne betrof. Ook verdachte is vervolgens aangehouden. [persoon 1] heeft in een later verhoor verklaard dat hij regelmatig cocaïne kocht van verdachte. Bij het onderzoek in de kelderbox van verdachte zagen verbalisanten een voetbal die tussen het plafond en een waterleiding geklemd zat. In deze bal zaten 56 wikkels met daarin 47,3 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Verder zijn in de kelderbox twee boksbeugels aangetroffen. Bij de insluitingsfouillering van verdachte zijn 3 wikkels met daarin 2,51 gram van een materiaal bevattende cocaïne aangetroffen.
4.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen. Ten aanzien van de handel in drugs (feit 1) acht de officier van justitie de verklaring van [persoon 1] van belang. [persoon 1] heeft gezegd dat verdachte sinds januari 2016 ongeveer 50 keer cocaïne aan hem heeft verkocht. Hij betaalde niet altijd contant maar soms ook door middel van een bankoverschrijving. Hij maakte het geld dan over naar de rekening van medeverdachte [persoon 2] , de vrouw van verdachte. Nadat hij werd aangehouden, heeft verdachte openhartig verklaard over het feit dat hij al een jaar lang cocaïne verkoopt aan [persoon 1] en ongeveer 6 à 7 andere personen. Volgens de officier van justitie wordt deze verklaring bevestigd door [persoon 1] , die de overschrijvingen naar [persoon 2] via zijn ING-rekening en de met verdachte via Facebook Messenger uitgewisselde berichten aan verbalisanten heeft laten zien. Ook het aantal van 32 wikkels kan worden bewezen. Dit is een optelsom van de 3 wikkels die verdachte bij zijn aanhouding bij zich had en de 29 bankoverschrijvingen van [persoon 1] naar [persoon 2] . Ten aanzien van het bezit van harddrugs (feit 2) is de officier van justitie van mening dat ook de in de voetbal aangetroffen wikkels aan verdachte toe te rekenen zijn. De zoon van verdachte en medeverdachte [persoon 2] hebben verklaard dat verdachte toegang had tot de kelderbox en de wikkels in de voetbal lijken op de wikkels die verdachte bij zijn aanhouding bij zich had. Ten aanzien van het wapenbezit (feit 3) wijst de officier van justitie op het politieverhoor, waarin verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de boksbeugels in de kelderbox lagen. Verdachte had dus de beschikkingsmacht over de boksbeugels.
4.3
Standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan de handel in drugs (feit 1) worden bewezen, maar wel voor een kortere periode dan is ten laste gelegd. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij een enkele keer cocaïne aan [persoon 1] heeft geleverd, ontkent hij de levering van drugs op 2 december 2016. Dat [persoon 1] het geld op de rekening van medeverdachte [persoon 2] heeft gestort, wil volgens de raadsman niet zeggen dat verdachte de drugs daadwerkelijk telkens heeft geleverd. Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hoewel verdachte wist van de voetbal in de kelderbox, dat niet wil zeggen dat hij daarmee ook de wetenschap had van de inhoud van de voetbal. De vrouw en zoon van verdachte kwamen ook in de kelderbox. Ook ten aanzien van het derde feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Nu [persoon 3] , de zoon van verdachte, een transactie (in de vorm van een geldboete) heeft betaald met betrekking tot de boksbeugels, meent de raadsman dat de verantwoordelijkheid voor die boksbeugels bij hem ligt. Aangezien er in kelderboxen vaak veel troep ligt, is het niet vanzelfsprekend dat verdachte wist dat de boksbeugels daar lagen.
4.4
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de handel in drugs (feit 1) de gehele ten laste gelegde periode kan worden bewezenverklaard. Uit de ING-bankgegevens van [persoon 1] (bewijsmiddel 4) blijkt dat de eerste overschrijving naar de rekening van [persoon 2] heeft plaatsgevonden op 25 januari 2016. Uit bewijsmiddel 1 blijkt dat verdachte, voordat hij werd aangehouden, op 2 december 2016 cocaïne aan [persoon 1] heeft verkocht. De rechtbank concludeert dat verdachte in de periode van 25 januari 2016 tot en met 2 december 2016 wikkels cocaïne heeft verkocht. Nu het exacte aantal wikkels niet goed valt vast te stellen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte wikkels cocaïne heeft verkocht.
Ten aanzien van het tweede feit moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte de bal met daarin de wikkels met cocaïne opzettelijk voorhanden heeft gehad. Voor een bewezenverklaring is vereist dat bij verdachte wetenschap bestond ten aanzien van de inhoud van de bal. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier onvoldoende vastgesteld kan worden dat verdachte die wetenschap had. Dat verdachte wist dat de bal in de kelderbox aanwezig was, betekent nog niet dat hij ook wist dat daarin wikkels cocaïne verstopt waren. Dat de wikkels in de bal er hetzelfde uitzagen als de wikkels die verdachte bij zich had, blijkt niet uit het dossier. Daarnaast hadden ook andere personen toegang tot de kelderbox. Om die redenen zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bezit van de wikkels cocaïne in de voetbal. Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte 3 wikkels met daarin 2,51 gram van een materiaal bevattende cocaïne voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat verdachte geen wetenschap had van de boksbeugels in de kelderbox en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft tijdens het politieverhoor op 3 december 2016 verklaard dat hij wist dat de boksbeugels in de kelderbox lagen en dat hij ook gebruik maakte van deze kelderbox. Nu uit deze verklaring blijkt dat verdachte wist van de boksbeugels en daarover beschikkingsmacht had, acht de rechtbank ook het derde feit bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op tijdstippen in de periode van 25 januari 2016 tot en met 2 december 2016 te Amsterdam, opzettelijk heeft verkocht aan [persoon 1] en onbekend gebleven personen wikkels cocaïne;
Ten aanzien van feit 2
op 2 december 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,51 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van feit 3
op 2 december 2016 te Amsterdam, wapens van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten 2 boksbeugels voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het in beslaggenomen geld zal worden verbeurd verklaard, de voetbal en de boksbeugels zullen worden onttrokken aan het verkeer en de overige in beslag genomen voorwerpen worden geretourneerd aan de rechthebbende.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte acht enkel het eerste feit gedeeltelijk bewezen. Nu het een oud feit betreft, is een vrijheidsbenemende straf volgens hem niet meer aan de orde. Om die reden acht de raadsman de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf passend.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan de verkoop van cocaïne. Cocaïne levert een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke, psychische en in sociaal opzicht schadelijke gevolgen met zich brengt. Het gebruik van drugs, maar ook bijvoorbeeld de strafbare feiten die worden gepleegd om dat gebruik te financieren, zorgt voor maatschappelijke overlast. Verdachte heeft door de verkoop van cocaïne ook aan deze overlast bijgedragen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zeer frequent drugs verkocht, maar hij heeft wel gedurende langere periode met enige regelmaat cocaïne verkocht aan diverse personen.
Ook heeft verdachte twee boksbeugels voorhanden gehad. Het bezit daarvan is verboden, omdat bij het gebruik ervan veel letsel aan een ander kan worden toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens bezit van en de handel in harddrugs.
Daarnaast heeft de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting bij haar overwegingen betrokken. Op het met enige regelmaat verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende een periode van 6 tot 12 maanden, staat volgens die oriëntatiepunten een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk.
Gelet op deze oriëntatiepunten en aangezien verdachte eerder is veroordeeld wegens het bezit van en de handel in harddrugs, vindt de rechtbank een taakstraf of een geheel voorwaardelijke straf (zoals door de raadsman is voorgesteld) niet passend. De rechtbank vindt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Overschrijding van de redelijke termijn
Iedere verdachte heeft het recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt geldt dat een strafzaak door de rechtbank dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar nadat die redelijke termijn is aangevangen. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens betrokkene een handeling is verricht waaraan hij/zij de redelijke verwachting kon ontlenen dat tegen hem strafvervolging zal worden ingesteld. Verdachte is op 2 december 2016 in verzekering gesteld. Dit vonnis is gewezen op 4 juli 2019, en dus is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met zeven maanden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die deze overschrijding rechtvaardigen. Om die reden zal de op te leggen straf worden verminderd.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn matigen tot 10 maanden gevangenisstraf (met aftrek van voorarrest) en daarbij bepalen dat een deel van die straf, te weten 4 maanden, voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaar.

9.Beslag

De beslaglijst is opgenomen in bijlage 2, die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.
9.1.
Verbeurdverklaring
De onder nummers 1, 2 en 3 (geld en een snorfiets) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van de snorfiets het onder 1 bewezen geachte is begaan en het geld geheel of grotendeels uit de baten van het onder 1 bewezen geachte is verkregen.
9.2.
Onttrekking aan het verkeer
De onder nummers 4 en 7 (voetbal en één boksbeugel) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, nu het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
9.3.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat de onder nummers 5, 8, 9, 10, 11, 12, en 13 (horloge, computers en telefoons) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen dienen te worden gegeven aan verdachte.
Het onder nummer 14 (bankpas) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dient te worden teruggegeven aan [persoon 2] .
Het onder nummer 6 (blikje) inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp dient te worden teruggegeven aan rechthebbende [persoon 4] .
Opgemerkt zij dat deze beslissingen het conservatoire beslag onverlet laten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart verbeurd: nummers 1, 2 en 3 van de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: nummers 4 en 7 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan verdachte van: nummers 5, 8, 9, 10, 11, 12, en 13 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [persoon 2] van: nummer 14 van de beslaglijst.
Gelast de teruggave aan [persoon 4] van: nummer 6 van de beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2019.
[...]

5.[...]

[...]