Op 31 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die beschuldigd werd van onttrekking aan het wettig gezag van haar minderjarige dochter. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering indiende. De tenlastelegging betrof de periode van 13 tot en met 25 september 2018, waarin de verdachte haar dochter, die als vermist was opgegeven, zou hebben onttrokken aan het gezag van degene die dit over haar uitoefende.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging van de raadsman, mr. R.V. Paniagua, zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de verdachte in de tenlastegelegde periode contact had gehad met haar dochter, terwijl deze als vermist stond. De raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was dat de verdachte haar dochter had ondergebracht of op de hoogte was van haar verblijfplaats.
De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte contact had gehad met haar dochter, er onvoldoende bewijs was dat zij in zodanige mate had bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent, dat van onttrekking gesproken kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en wees tevens de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf af. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.