ECLI:NL:RBAMS:2019:5643

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
13/650449-18 en 13/845025-11 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van onttrekking aan het wettig gezag in een strafzaak tegen een moeder

Op 31 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, die beschuldigd werd van onttrekking aan het wettig gezag van haar minderjarige dochter. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 juli 2019, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering indiende. De tenlastelegging betrof de periode van 13 tot en met 25 september 2018, waarin de verdachte haar dochter, die als vermist was opgegeven, zou hebben onttrokken aan het gezag van degene die dit over haar uitoefende.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging van de raadsman, mr. R.V. Paniagua, zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat de verdachte in de tenlastegelegde periode contact had gehad met haar dochter, terwijl deze als vermist stond. De raadsman pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen bewijs was dat de verdachte haar dochter had ondergebracht of op de hoogte was van haar verblijfplaats.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte contact had gehad met haar dochter, er onvoldoende bewijs was dat zij in zodanige mate had bijgedragen aan de scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent, dat van onttrekking gesproken kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en wees tevens de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf af. Dit vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650449-18 en 13/845025-11 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 31 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en haar raadsman mr. R.V. Paniagua naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 september 2018 tot en met 25 september 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of een meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk een minderjarige, te weten [naam kind] , geboren op [geboortedatum kind] , heeft onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over haar uitoefende.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aan haar tenlastegelegde feit. Uit de inhoud van het dossier blijkt volgens de officier van justitie dat verdachte tijdens de tenlastegelegde periode contact heeft gehad met haar minderjarige dochter [naam kind] (hierna: minderjarige), dit terwijl haar dochter op dat moment als vermist stond opgegeven. Bewezen kan daarom worden dat verdachte haar minderjarige dochter in genoemde periode onttrokken heeft gehouden aan het wettelijk over haar gestelde gezag.
4.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat – kort gezegd – uit het dossier niet blijkt dat het verdachte is geweest die haar minderjarige dochter ergens anders heeft ondergebracht en ook blijkt hieruit niet dat verdachte op de hoogte was van haar verblijfplaats in de tenlastegelegde periode, in ieder geval niet tot aan de avond van 24 september 2018.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat verdachte in de tenlastegelegde periode contact heeft gehad met haar minderjarige dochter en dat verdachte in elk geval vanaf 25 september 2018, de dag voordat de minderjarige is gevonden, wist van haar verblijfplaats, te weten bij de overgrootmoeder van de minderjarige.
Om echter tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen, is volgens de jurisprudentie vereist dat verdachte in zodanige mate heeft bijgedragen aan de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent dat van onttrekking kan worden gesproken (vgl. HR 14 september 2010, NJ 2010/501). Naar het oordeel van de rechtbank volgt deze vereiste bijdrage niet uit het dossier. De wetenschap van de verblijfplaats en het nalaten van actie om de onttrekking te beëindigen leveren naar het oordeel van de rechtbank niet een werkelijke bijdrage op. De rechtbank zal daarom verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde.

5.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (TUL)

Bij de stukken bevindt zich de op 1 oktober 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/845025-11, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 9 mei 2018 van de Meervoudige Strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een
taakstraf voor de duur van 90 uren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 1 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De tenuitvoerlegging is gevorderd op de grond dat verdachte zich voor het einde van de hierboven genoemde proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het strafbare feit, zoals tenlastegelegd in de dagvaarding met parketnummer 13/650449-18. Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken ten aanzien van dit feit zal de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst afde vordering tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 9 mei 2018 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 90 uren.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2019.