ECLI:NL:RBAMS:2019:5627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
31 juli 2019
Zaaknummer
13/665143-19 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van een gewapende woningoverval met DNA-bewijs en veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en hasjiesj

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van het medeplegen van een gewapende woningoverval en het voorhanden hebben van een wapen en munitie, alsook van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 18 juli 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie mr. G. Dankers en de raadsman mr. R.M.F.F. Ketwaru aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 21 januari 2019 een gewapende overval heeft plaatsgevonden bij de woning van de benadeelde partij, waarbij de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de overval. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1 en 2, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan het bezit van hennep en hasjiesj, wat op 16 april 2019 in de woning van zijn vriendin werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 200,00, met aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet in aanmerking kwamen voor schadevergoeding na de vrijspraak voor de overval.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665143-19 (Promis)
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam PI] ” - het Huis van Bewaring “ [naam huis van bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.M.F.F. Ketwaru alsmede de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] en [naam benadeelde partij 2] en hun raadsman mr. A.J. Sprey naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan afpersing en een gewapende woningoverval (feit 1) en het voorhanden hebben van een wapen en munitie (feit 2). Daarnaast wordt verdachte ervan verdachte dat hij opzettelijk hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad (feit 3).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
In de nacht van 21 op 22 januari 2019 heeft er bij de woning van [naam benadeelde partij 1] aan de [adres 1] een gewapende overval plaatsgevonden. [naam benadeelde partij 1] was die nacht om 01.00 uur van zijn werk thuisgekomen. Hij had de dagopbrengst van zijn Coffeeshop van ruim € 14.000,00 meegenomen. Nadat zijn dochter, [naam benadeelde partij 2] , omstreeks 01.40 uur bij de woning was aangekomen en haar auto op de oprit had geparkeerd, zag zij dat een man vanuit een steeg naast de garagedeur op haar kwam aflopen (NN1). NN1 had een bivakmuts op en een vuurwapen in zijn handen. Vervolgens zag zij nog twee andere mannen aankomen (NN2 en NN3). NN2 had net als NN1 een bivakmuts op. NN1 en NN2 bevolen haar om de voordeur van de woning open te maken. Ze dreigden haar neer te steken en mee te nemen als ze de deur niet zou openmaken. Toen het haar niet lukte om de deur open te maken, griste NN2 het wapen uit de handen van NN1 en sloeg met het wapen het zijraam van de woonkamer in. Hij is vervolgens door het raam naar binnen geklommen, waarna NN1 hem door het raam is gevolgd. NN3 is buiten bij [naam benadeelde partij 2] gebleven.
Toen [naam benadeelde partij 1] zag dat NN2 – met een wapen in zijn hand – door het raam naar binnen wilde klimmen, heeft hij geprobeerd NN2 door het raam terug te duwen en hem te slaan. Nadat het NN2 toch was gelukt om naar binnen te klimmen, hoorde [naam benadeelde partij 1] hem roepen: “geld, geld”. [naam benadeelde partij 1] wees NN2 vervolgens op het geld dat in een tas bij de trap lag. Nadat hij hoorde dat NN2 iets naar boven riep en een man hoorde terugroepen “ik kom eraan”, is NN2 met de tas met geld via de toegangsdeur naar buiten gerend, die inmiddels door [naam benadeelde partij 2] was geopend. NN3 – die al die tijd bij [naam benadeelde partij 2] buiten is gebleven – is vervolgens achter NN2 aangerend.
Nadat de buurman [naam buurman] een van de daders zag wegrennen, is hij ernaar toegerend en heeft hij geprobeerd deze persoon te pakken. Echter, voordat [naam buurman] iets kon doen kreeg hij een harde klap tegen zijn neus. NN2 en NN3 renden vervolgens weg.
Aanvankelijk dacht [naam benadeelde partij 2] dat zowel NN1 als NN2 door de voordeur naar buiten was gerend, maar toen zij de volgende ochtend wakker werd van een geluid, zag zij NN1 op de trap van de zolder naar beneden lopen met een bivakmuts op. Nadat [naam benadeelde partij 2] naar 112 had gebeld en NN1 de woning had verlaten en over een schutting probeerde te klimmen, is hij in een steeg door de politie aangehouden. NN1 bleek te zijn de medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft bekend dat hij één van de overvallers is. Hij wil niet verklaren wie de andere twee overvallers zijn.
In de loop van het onderzoek door de politie is verdachte in beeld gekomen. Bij zijn aanhouding in de woning van zijn vriendin, zijn zakjes met hennep en hasjiesj aangetroffen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de andere twee overvallers is en of hij opzettelijk hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval (afpersing of diefstal met geweld) (feit 1), wapenbezit (feit 2) en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj (feit 3).
Ten aanzien van de gewapende overval en het wapenbezit baseert de officier van justitie het bewijs dat verdachte een van de overvallers was allereerst op het aantreffen van een bivakmuts op een bevroren sloot, in de buurt van de overvallen woning. Op de bivakmuts is DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van verdachte. Bovendien lag de bivakmuts in de buurt van een loopbrug waarover de daders zijn gevlucht. De officier van justitie baseert het bewijs verder op OVC-gesprekken tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , de broer van [medeverdachte] en [naam 1] , toen zij [medeverdachte] in de Penitentiaire Inrichting bezochten. Volgens de officier van justitie werd er tijdens die gesprekken over de woningoverval gesproken alsof de bij de gesprekken aanwezige personen bij de overval aanwezig waren. Daarnaast is uit gegevens van de GPS-tracker van de personenauto van verdachte gebleken dat zijn auto op 1 januari 2019 langs de [adres 1] heeft gereden. De telefoon van verdachte bewoog op dat moment met de personenauto mee. Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor bovenstaande onderzoeksresultaten, is de officier van justitie van oordeel dat de gewapende overval en het wapenbezit (feiten 1 en 2) wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
De officier van justitie komt tot een bewezenverklaring van het bezit van hennep (feit 3) omdat er een zakje hasj is aangetroffen in de woning van de vriendin van verdachte en verdachte bekent dat dit van hem is.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota – op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De raadsman heeft daartoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De GSM- en GPS-informatie, de aangetroffen bivakmuts met daarop het DNA van verdachte en de OVC-gesprekken leveren geen ondersteunend bewijs op voor de gewapende overval en wapenbezit (tenlastegelegde feiten 1 en 2). Verdachte is enkel en alleen als dader aangemerkt, omdat hij een goede vriend is van de medeverdachte [medeverdachte] . Bij de politie en justitie is er sprake van tunnelvisie.
Ten aanzien van het bezit van hennep (feit 3) heeft de raadsman aangevoerd dat niet is gebleken dat de aangetroffen hennep en hasjiesj THC bevat.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Vrijspraak voor de gewapende overval en wapenbezit (feiten 1 en 2)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de gewapende woningoverval. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Naar aanleiding van de woningoverval is door de politie onderzoek verricht in de woning van de aangevers en in de omgeving daarvan. Op ongeveer 100 meter vanaf de woning zagen verbalisanten op een bevroren sloot, nabij een loopbrug, een zwarte bivakmuts liggen. Via deze loopbrug zouden volgens aangever [naam buurman] twee van de drie daders zijn gevlucht. Op de bivakmuts is een mengprofiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte en van in ieder geval één andere onbekend gebleven persoon. Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat de bivakmuts van hem is en dat hij deze wel eens op heeft gehad.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande weliswaar met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de bivakmuts door één van de overvallers is gedragen én dat verdachte de bivakmuts op enig moment heeft gedragen, maar daaruit volgt niet noodzakelijkerwijs dat verdachte ook tijdens de woningoverval de muts heeft gedragen en dat verdachte dus één van de overvallers is. De bivakmuts is immers een verplaatsbaar object, terwijl niet kan worden vastgesteld wanneer het DNA van verdachte op de bivakmuts is gekomen.
De verklaring van verdachte dat niet hij maar andere personen betrokken zijn geweest bij de woningoverval en dat mogelijk één van deze personen de bivakmuts van verdachte heeft gedragen, kan bovendien niet als volstrekt onaannemelijk terzijde worden geschoven. Op de bivakmuts is immers ook DNA van een ander onbekend gebleven persoon aangetroffen. Bovendien zijn uit het onderzoek door de politie namen van personen naar voren gekomen die mogelijk bij de woningoverval betrokken zijn geweest en bovendien bekenden van verdachte zijn, maar waarnaar niet verder is gerechercheerd.
Onder deze omstandigheden bestaat de mogelijkheid dat de bivakmuts tijdens de overval door een ander persoon is gedragen dan door verdachte.
De door verdachte in de Penitentiaire Inrichting gevoerde gesprekken met onder meer de medeverdachte [medeverdachte] (OVC gesprekken), maken dat oordeel niet anders. Weliswaar blijkt uit die gesprekken in voldoende mate dat er over de woningoverval werd gesproken en dat verdachte het gesprek kon volgen en dus wist waar het over ging, maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat verdachte één van de overvallers is.
De rechtbank overweegt verder dat gelet op de GPS-gegevens van de auto van verdachte en de gegevens van zijn telefoon, het mogelijk is dat verdachte op 1 januari 2019 een voorverkenning heeft verricht in de straat waar de woningoverval heeft plaatsgevonden. De rechtbank kan dat niet met zekerheid vaststellen. Al zou verdachte echter een voorverkenning hebben verricht, dan maakt hem dat nog niet direct medepleger van de woningoverval.
De rechtbank concludeert dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte informatie heeft over de woningoverval en dat hij in contact staat met in ieder geval één van de overvallers, te weten medeverdachte [medeverdachte] . Ook kan worden vastgesteld dat hij contact heeft met andere personen die in het opsporingsonderzoek naar voren zijn gekomen als mogelijke betrokkenen bij de woningoverval. Dat verdachte zelf bij de woningoverval aanwezig was, kan echter op basis van het dossier niet worden vastgesteld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de gewapende woningoverval, zodat verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken.
3.4.2.
Bewezenverklaring van bezit van hennep/hasjiesj (feit 3)
De rechtbank vindt op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen het bezit van hennep en hasjiesj (feit 3) wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte is op 16 april 2019 in de woning van zijn vriendin aangehouden. Tijdens de doorzoeking van de woning zijn drie zakjes met daarin hennep en een zakje met hasjiesj aangetroffen. De hennep werd door de verbalisant herkend aan de markante geur, de kleur en de textuur. Dat in één zakje hasjiesj zat blijkt uit het door het Forensisch Laboratorium verrichte onderzoek.
Onder hennep wordt verstaan elk gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substantie is toegevoegd, ongeacht de hoogte van het THC-gehalte (HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK4154). Dat niet is onderzocht of er daadwerkelijk THC in de hennep en hasjiesj aanwezig was doet dan ook niet af aan de strafwaardigheid van het voorhanden hebben daarvan. De noodzaak van een dergelijk onderzoek vindt geen steun in het recht. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Daarnaast verklaart verdachte bij de politie dat het klopt dat de aangetroffen hennep en hasjiesj van hem zijn.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk hennep en hasjiesj aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Feit 3
op 16 april 2019 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 67 gram hennep en ongeveer 12 gram hasjiesj.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – bij een bewezenverklaring – verdachte te berechten volgens het adolescentenstrafrecht en de daarbij behorende straftoemeting, nu er aanwijzingen zijn dat pedagogische beïnvloeding van verdachte nog mogelijk is.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het opleggen van de straf gekeken naar de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van de gewapende overval en het wapenbezit komt de rechtbank tot een veel lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Verdachte heeft zich wel schuldig gemaakt aan overtreding van de Opiumwet, door opzettelijk meer dan de toegestane hoeveelheid – te weten respectievelijk 67 en 12 gram – hennep en hasjiesj aanwezig te hebben. Het gebruik van verdovende middelen kan schadelijke gevolgen meebrengen voor de gezondheid van gebruikers en is strafbaar.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verzoek om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte was 21 jaar toen hij het strafbaar feit pleegde en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast, sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank in deze zaak niet gebleken. Zowel de psycholoog mr. drs. R.A. Sterk als de reclassering hebben de toepassing van het adolescentenstrafrecht niet geadviseerd en spreken de voorkeur uit voor het volwassenenstrafrecht. Dit is nader gemotiveerd na toepassing van de Wegingslijst adolescentenstrafrecht in het Pro Justitie rapport van 12 juli 2019 en het reclasseringsadvies van 16 juli 2019. De rechtbank zal daarom het volwassenenstrafrecht toepassen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank vervolgens gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het oriëntatiepunt voor bezit van 31 tot 100 gram hennep, is een geldboete ter hoogte van € 200,00.
De rechtbank ziet – in het bijzonder rekening houdend met de draagkracht van verdachte en gelet op het strafblad van verdachte van 17 juni 2019 – geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van
€ 200,00. De tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten zal daarvan worden afgetrokken, naar de maatstaf van € 50,00 per dag.

8.Beslag

De op de beslaglijst vermelde personenauto dient te worden teruggegeven aan verdachte, nu met het voortduren van het beslag geen strafvorderlijk belang meer wordt gediend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam benadeelde partij 1] , [naam benadeelde partij 2] en [naam buurman] zullen worden afgewezen, omdat zij – gelet op de vrijspraak van verdachte voor feit 1 – op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek niet in aanmerking komen voor deze vergoeding.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
 Verklaart het onder 1 eerste en tweede cumulatief/alternatief en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
geldboeteter hoogte van
€ 200,00(tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht op de geldboete in mindering gebracht zal worden, naar de maatstaf van € 50,00 (vijftig euro) per dag.
 Gelast de
teruggaveaan verdachte van de op de inbeslaggenomen personenauto Mercedes Benz, zoals vermeld op de aan dit vonnis als bijlage III gehechte beslaglijst.
 Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 1].
 Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 2].
 Wijst af de vordering van de benadeelde partij
[naam buurman].
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en M. Vaandrager, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2019.