Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De voorwaardelijk opgelegde straf en bijzondere voorwaarden
3.De beoordeling van de vordering
4.De beslissing
dit vonnis mede te ondertekenen.
Rechtbank Amsterdam
Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/701680-18, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf werd behandeld. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. M. ter Veer, en betrof een onherroepelijk vonnis van 11 mei 2018. De veroordeelde, geboren in 1985 en thans gedetineerd, had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd gekregen, met bijzondere voorwaarden waaronder meldplicht bij de Reclassering Inforsa en behandeling voor verslavingsproblematiek.
Tijdens de zitting op 22 mei 2019 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman, mr. R.H. Bouwman. Ook vertegenwoordigers van GGZ Fivoor Haarlem waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, waarvoor de ISD-maatregel is opgelegd. Dit was een belangrijke factor in de beoordeling van de vordering.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de oplegging van de ISD-maatregel, er voldoende aanleiding was om de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af te wijzen. De beslissing werd genomen door de rechters W.H. van Benthem (voorzitter), A.F. van Hoorn en R.A.J. Hübel, en werd uitgesproken in de openbare zitting van 5 juni 2019.