Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 november 2018 in Amsterdam 2,11 gram cocaïne opzettelijk heeft vervoerd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 22 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. M. ter Veer, en de raadsman, mr. R.H. Bouwman, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop van cocaïne, maar dat er wel voldoende bewijs was voor het vervoeren van de cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van de verkoop, maar schuldig bevonden aan het vervoeren van de drugs.
De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zou krijgen voor de duur van twee jaar. De verdediging pleitte tegen deze maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte een gevaar voor de volksgezondheid vormt door zijn drugsgebruik en dat hij onvoldoende stabiliteit in zijn leven heeft. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, omdat de verdachte eerder niet aan voorwaarden had voldaan en er een hoog risico op recidive was. De rechtbank besloot dat de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar zou worden opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en dat er tussentijdse beoordelingen zouden plaatsvinden.
Daarnaast werd er een bedrag van 800 euro, dat in beslag was genomen, aan de verdachte teruggegeven, omdat dit niet in verband stond met het vervoeren van de cocaïne. De rechtbank wees ook vorderingen tot tenuitvoerlegging in andere zaken af, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.