ECLI:NL:RBAMS:2019:5585

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
13/225052-18; 13/701268-17 (tul); 13/701680-18 (tul); 13/702089-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel voor opzettelijk vervoeren van cocaïne

Op 5 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 november 2018 in Amsterdam 2,11 gram cocaïne opzettelijk heeft vervoerd. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een terechtzitting op 22 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. M. ter Veer, en de raadsman, mr. R.H. Bouwman, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de verkoop van cocaïne, maar dat er wel voldoende bewijs was voor het vervoeren van de cocaïne. De verdachte werd vrijgesproken van de verkoop, maar schuldig bevonden aan het vervoeren van de drugs.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zou krijgen voor de duur van twee jaar. De verdediging pleitte tegen deze maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte een gevaar voor de volksgezondheid vormt door zijn drugsgebruik en dat hij onvoldoende stabiliteit in zijn leven heeft. De rechtbank legde de ISD-maatregel op, omdat de verdachte eerder niet aan voorwaarden had voldaan en er een hoog risico op recidive was. De rechtbank besloot dat de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar zou worden opgelegd, zonder aftrek van voorarrest, en dat er tussentijdse beoordelingen zouden plaatsvinden.

Daarnaast werd er een bedrag van 800 euro, dat in beslag was genomen, aan de verdachte teruggegeven, omdat dit niet in verband stond met het vervoeren van de cocaïne. De rechtbank wees ook vorderingen tot tenuitvoerlegging in andere zaken af, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/225052-18; 13/701268-17 (tul alg. vw); 13/701680-18 (tul alg. vw); 13/702089-18 (tul alg. vw.)
Datum uitspraak: 5 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het [BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.H. Bouwman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 2,11 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit kan worden bewezen. De officier van justitie heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor het verkopen van cocaïne. De vermoedelijke koper is niet aangesproken en de waarnemingen van de verbalisant zijn onvoldoende voor een bewezenverklaring van dealen. Het dossier bevat – met de bekennende verklaring van verdachte en het rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing – wel voldoende bewijs voor het eveneens ten laste gelegde aanwezig hebben van 2,11 gram cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het dealen (verkopen, afleveren en verstrekken) van cocaïne. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken. De rechtbank acht wel voldoende bewijs aanwezig voor het vervoeren van 2,11 gram cocaïne. De verbalisanten hebben verdachte zien rijden en de cocaïne is aangetroffen op een verborgen plek onder de hoes van de versnellingspook.
De bewijsmiddelen
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan op de hierna opgegeven bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 22 mei 2019.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018229610-5 van 10 november 2018, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] (dossierpagina’s 3-4);
3. Een proces-verbaal, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nummer PL1300-2018229610-3, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 2] (doorgenummerde pagina 10);
4. Een geschrift, te weten een rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing, d.d. 19 november 2018, nummer 1267N18, opgemaakt door drs. R.F. Kranenburg (ongenummerd).

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hiervoor vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 9 november 2018 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, 2,11 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte niet de ISD-maatregel moet worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van cocaïne. Dit verdovende middel levert een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijke, psychische en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Daarnaast brengt het gebruik van verdovende middelen andere vormen van criminaliteit met zich.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering GGZ Fivoor Haarlem van 8 mei 2019, opgemaakt door [getuige 1] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Het ontbreekt de heer [verdachte] aan maatschappelijke stabiliteit; betrokkene heeft geen vaste huisvesting, hij heeft geen (legaal) inkomen en het ontbreekt hem aan dagbesteding. Tevens zien wij risico's in zijn middelengebruik en ontbreekt het hem onzes inziens aan inzicht in zijn problematiek. Een beneden gemiddelde intelligentie in combinatie met zijn middelengebruik en instabiele levensritme lijken invloed te hebben op de ontregeling van betrokkene. GGZ Reclassering Fivoor is van mening dat wat het middelengebruik betreft er gesproken kan worden van problematisch en delict gerelateerd gebruik. Tevens zien wij een directe relatie in het ontbreken van een inkomen en onderhavige verdenkingen.Binnen de voorwaardelijke veroordelingen heeft betrokkene zich onvoldoende gehouden aan de gestelde voorwaarden. Zijn ontrouw in het nakomen van afspraken, zijn problematisch middelengebruik en instabiele leefsituatie maken dat wij geen mogelijkheid zien om de heer [verdachte] nog langer binnen een ambulant kader te begeleiden. Er kan gesteld worden dat begeleiding en ambulante behandeling onvoldoende effect heeft om daadwerkelijk het delictgedrag te kunnen beïnvloeden.Momenteel geeft betrokkene aan gemotiveerd te zijn voor (langdurige klinische) behandeling. Het is de reclassering op het moment van schrijven niet duidelijk of betrokkene oprecht gemotiveerd is of dat hij een proces technische houding aanneemt en uitsluitend meewerkt omdat hij in aanmerking komt voor de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Wij achten het echter aannemelijk dat betrokkene een proces technische houding aanneemt, daar hij binnen een voorwaardelijk kader ook al eens heeft aangegeven gemotiveerd te zijn voor een (kortdurende) klinische opname, waar hij na realisatie niet langer voor gemotiveerd was. Dit maakt dat wij de kans van slagen van een plan van aanpak binnen een voorwaardelijk kader zeer laag inschatten. Daarnaast ontbreekt het betrokkene aan maatschappelijke stabiliteit en is er sprake van een hoge mate van criminogene factoren, wat de uitvoerbaarheid van een dergelijk traject laag maakt. Derhalve wordt het kader van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel het meest passend geacht. Een onvoorwaardelijke ISD-maatregel biedt de beste mogelijkheid om betrokkene de begeleiding te bieden die hij nodig heeft en daarmee de kans op delictgedrag te verlagen.
Verder heeft de rechtbank ter terechtzitting van 22 mei 2019, [getuige 1] en [getuige 2] , reclasseringswerkers verbonden aan GGZ Fivoor Haarlem, als getuigen gehoord. Zij hebben – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Er zou met hulp van de broer van betrokkene een dagbesteding en huisvesting zijn geregeld. Dat is onvoldoende om het advies van 8 mei 2019 te wijzigen. De problematiek van betrokkenen ziet op zijn verslaving en een gebrek aan inzicht. In het voorwaardelijke kader zijn veel dingen geprobeerd, maar zonder positief resultaat. Betrokkene heeft zich niet gehouden aan de bijzondere voorwaarden die bij eerdere veroordelingen zijn opgelegd en om die reden is het strakkere kader van de ISD-maatregel geïndiceerd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 9 november 2018 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mede moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 april 2019 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Verdachte heeft weliswaar aangegeven erg gemotiveerd te zijn om, met behulp van zijn familie, zijn leven op te pakken maar de rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte in staat is om zonder professionele en langdurige hulp zijn verslaving de baas te blijven. De rechtbank acht in dit kader van belang dat verdachte in januari 2019 de kans heeft gekregen om naar detox te gaan maar deze kans niet heeft aangegrepen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk acht maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
1. 800 euro, 5660987 (10x €50 7x €20 14x €10 4x €5).
Teruggave aan verdachte
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde verkopen van verdovende middelen en ook niet is gebleken dat het geld in relatie staat met het vervoeren van de cocaïne, zal de rechtbank – in overeenstemming met het standpunt van de officier van justitie – de teruggave aan verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

Bij de stukken bevindt zich de op 24 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701268-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 mei 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De rechtbank heeft als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.
Bij de stukken bevindt zich de op 24 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701680-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 mei 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken. De rechtbank heeft als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.
Bij de stukken bevindt zich de op 24 april 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702089-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 19 juli 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. De rechtbank heeft als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig mocht maken aan een strafbaar feit.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat de mededelingen als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post zijn toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank is echter van oordeel dat toewijzing van de vorderingen niet passend is, nu aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren wordt opgelegd. De vorderingen worden daarom afgewezen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 38 m, 38n en 38s van het Wetboek van Strafrecht.
- 2 en 10 van de Opiumwet

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] daarvoor strafbaar.
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaar.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen
8 (acht) maandenna aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte] van:
1. 800 euro, 5660987 (10x €50 7x €20 14x €10 4x €5).
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701268-17 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701680-18 af.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/702089-18 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.H. van Benthem, voorzitter,
mrs. A.F. van Hoorn en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Lier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.