ECLI:NL:RBAMS:2019:5551

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
13/701221-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van cocaïne en heroïne en witwassen van een geldbedrag van ruim 80.000 euro met gedeeltelijke vrijspraak van medeplegen van het vervoeren van de drugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 31 juli 2019 veroordeeld voor het voorhanden hebben van cocaïne en heroïne, alsook voor witwassen van een geldbedrag van € 83.115. De zaak kwam aan het licht na een politieonderzoek dat begon in het eerste kwartaal van 2019, waarbij informatie werd verkregen over de aanwezigheid van drugs en geld in de woning van de verdachte in Diemen. Op 9 april 2019 werd de woning doorzocht, waarbij de politie 250 gram cocaïne, 1.060 gram heroïne en aanzienlijke geldbedragen in beslag nam. De verdachte werd aangehouden en tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in zijn woning.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor het medeplegen van het vervoeren van 2.380 gram cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking. Wel werd bewezen dat hij 250 gram cocaïne en 1.060 gram heroïne aanwezig had, evenals het geldbedrag dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank benadrukte dat het bezit van harddrugs en het witwassen van crimineel geld ernstige bedreigingen vormen voor de samenleving en de legale economie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701221-19 (Promis)
Datum uitspraak: 31 juli 2019.
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S. Sondermeijer, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 9 april 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer),
- 250 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 2380 gram van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 1060 gram van een materiaal bevattende heroïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op of omstreeks 9 april 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland, een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (in totaal) 83.115 euro, althans grote geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, en/of van genoemde voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddelijk of middelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 9 april 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland, een of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van (in totaal) 83.115 euro, althans grote geldbedragen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
4.1.
Feiten en omstandigheden
Het Team Criminele Inlichtingen van de politie Eenheid Midden-Nederland heeft in “het eerste kwartaal van 2019” de volgende informatie verstrekt: “in de woning aan de [adres 1] te Diemen liggen kilo’s harddrugs en geld opgeslagen. De bewoner is een kale, Turkse man die die als spookbewoner dit appartement huurt.” Op 25 februari 2019 en
12 maart 2019 hebben observaties van verdachte plaatsgevonden. Op 9 april 2019 is het onderzoeksteam van de politie de woning aan de [adres 1] in Diemen binnengetreden, waarbij verdachte [verdachte] is aangehouden. Bij de doorzoeking van de woning zijn onder andere de volgende goederen in beslag genomen: een zakje met 250 gram cocaïne, twee blokken met een bruto gewicht van 1.060 gram heroïne, een cocaïnepers, geldtelmachine, weegschaal en verpakkingsmaterialen. Daarnaast is een geldbedrag van € 83.115,- in beslag genomen.
Terwijl het onderzoeksteam van de politie in afwachting van de doorzoeking in de woning aanwezig was, belde een man bij de woning aan. Dat bleek [persoon 1] te zijn. [persoon 1] had een sporttas bij zich. [persoon 1] zei eerst bij het verkeerde nummer te hebben aangebeld. Met zijn toestemming werd in de sporttas gekeken die hij bij zich had, daar bleek 2.380 gram cocaïne in te zitten. Toen verklaarde [persoon 1] te zijn “genaaid” en wees hij in de richting van een zwarte Volkswagen Golf, die over het nabijgelegen parkeerterrein rondreed. Hij verklaarde dat hij de sporttas in opdracht van de bestuurder van dat voertuig moest afleveren. De bestuurder van de Volkswagen Golf bleek [persoon 2] te zijn. De verbalisanten zagen dat Google Maps open stond op de telefoon die in de auto van [persoon 2] lag. De op Google Maps ingevulde bestemming was [adres 1] , ter hoogte van het appartementencomplex waar [adres 1] toe behoort.
4.2.
Standpunten van de officier van justitie en de raadsman
De officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 heeft zij aangevoerd dat het niet anders kan dan dat de cocaïne in de sporttas van [persoon 1] voor verdachte was bestemd en dat [persoon 1] deze op afspraak bij verdachte moest afleveren. Verdachte had volgens haar een coördinerende rol bij het vervoeren van deze verdovende middelen. Zij acht medeplegen van het vervoeren van de cocaïne daarom bewezen. De officier van justitie acht eveneens bewezen dat verdachte opzettelijk 250 gram cocaïne en 1.060 gram heroïne in de woning aanwezig heeft gehad. De officier van justitie gelooft niet, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard, dat de in de woning aangetroffen verdovende middelen toebehoorden aan twee vrienden van verdachte, over wie verdachte geen informatie heeft willen geven uit angst voor represailles.
Het onder 2 primair ten laste gelegde witwassen acht zij eveneens bewezen, omdat een groot geldbedrag (€ 68.980,-) in de woning in een openstaande – en voor verdachte zichtbare – inbouwkast lag en verdachte niet kan aantonen waar het geld in zijn broekzak (€ 3.535,-) van afkomstig is. Ook voor de overige in de woning aangetroffen geldbedragen heeft verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.
De raadsman
De raadsman heeft primair betoogd dat tot bewijsuitsluiting moet worden overgegaan en dat verdachte van beide ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de start van het opsporingsonderzoek niet kan worden vastgesteld. De TCI informatie is in april 2019 verstrekt, terwijl de observaties op verdachte in februari 2019 hebben plaatsgevonden. Het is onduidelijk op grond waarvan de observaties hebben plaatsgevonden en of er op dat moment wel sprake was van een verdenking van een strafbaar feit.
Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen veroordeling kan volgen ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde 2380 gram cocaïne. Er is een te ver verwijderd verband tussen verdachte enerzijds en [persoon 1] en [persoon 2] anderzijds. Uit niets blijkt dat de 2380 gram cocaïne voor verdachte bestemd was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vormverzuim in het voorbereidend onderzoek
De raadsman heeft kennelijk een beroep willen doen op een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Omdat dit verweer niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten (zie ECLI:NL:HR:2004:AM2533), zal de rechtbank dit verder niet bespreken.
4.3.2.
Gedeeltelijke vrijspraak van feit 1 (2.380 gram cocaïne)
De rechtbank vindt dat er op basis van het dossier voldoende aanwijzingen zijn die tot de conclusie leiden dat de 2.380 gram cocaïne voor verdachte bestemd was. Dit is, anders dan gesteld door de officier van justitie, echter niet voldoende om medeplegen van het vervoeren van die cocaïne te kunnen bewijzen. Daarvoor moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Feitelijke betrokkenheid van verdachte bij het vervoeren van de cocaïne is niet gebleken. Verder bevat het dossier bijvoorbeeld geen tapgesprekken of andere berichten tussen verdachte, [persoon 1] en [persoon 2] , waaruit een intellectuele rol van verdachte bij het vervoeren van de cocaïne zou kunnen worden afgeleid. Dat hij opdracht heeft gegeven tot het vervoeren van de cocaïne is bijvoorbeeld niet gebleken. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om hier nader onderzoek naar te doen. Nu dit niet is gebeurd, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tezamen en in vereniging vervoeren van 2.380 gram cocaïne. Ook de andere op deze cocaïne ziende, ten laste gelegde handelingen kunnen niet worden bewezen.
4.3.3.
Feit 1 gedeeltelijk bewezen (aanwezig hebben van 250 gram cocaïne en 1.060 gram heroïne)
De rechtbank zal allereerst de vraag beantwoorden of verdachte de in de woning aangetroffen drugs ‘aanwezig heeft gehad.’ Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wist van de aanwezigheid van de drugs en dat deze zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Met dat laatste wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren, oftewel: dat hij er enige zeggenschap over had. Niet is vereist dat de drugs zijn eigendom waren.
Ten aanzien van de 250 gram cocaïne in de kledingkast is het volgende van belang. Verdachte verbleef, volgens zijn verklaring ter terechtzitting, sinds januari 2019 in de woning aan de [adres 1] en maakte in de woning schoon. In beide slaapkamers lagen kleding en schoenen van verdachte. Kort na zijn aanhouding en ter terechtzitting heeft hij verklaard dat alle schoenen in de kleine slaapkamer van hem zijn. Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hij bij zijn aanhouding heeft gevraagd of hij een trui, sokken en een paar schoenen mocht aantrekken. Hij verklaarde dat in de grote kast in “zijn” slaapkamer sokken in een lade lagen en een trui aan een hanger hing; dit was in de grote slaapkamer. Ter terechtzitting ontkende verdachte dat hij dit bij zijn aanhouding gezegd zou hebben. De rechtbank schuift dit ter zijde, omdat zij geen reden ziet om aan het hierover ambtsedig opgemaakte proces-verbaal te twijfelen. Aangezien verdachte in de woning schoonmaakte en de drugs zijn gevonden in de kledingkast waar ook kleding van verdachte hing, concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van de 250 gram cocaïne moet hebben gehad.
De 1.060 gram heroïne is aangetroffen in de bergruimte in de keuken grenzend aan de woonkamer. Op het moment dat de politie de woning binnenviel, bevond verdachte zich op de bank in de woonkamer. Verdachte had vanuit de woonkamer onbelemmerd zicht op de bergruimte, waarvan de deur op dat moment ook open stond. Op grond van hetgeen hiervoor over de drugs in de slaapkamer is overwogen en het feit dat de drugs in de bergruimte het zicht lagen, concludeert de rechtbank dat verdachte ook wist van de drugs in de bergruimte. Daarbij komt dat in die bergruimte ook een houten kist stond, die later de hydraulische installatie van de cocaïnepers bleek te zijn. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij heeft geholpen de houten kist de woning binnen te tillen. Ook deze omstandigheid maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte wist dat zich drugs in de bergruimte bevonden.
De rechtbank heeft hiervoor al vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de 250 gram cocaïne en 1.060 gram heroïne in de woning. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte ook de beschikkingsmacht over de verdovende middelen. Verdachte had sinds januari 2019 zijn hoofdverblijf in de woning en de drugs bevonden zich dan ook in zijn machtssfeer.
Verdachte heeft pas op de terechtzitting een alternatief scenario naar voren gebracht voor de aanwezigheid van de verdovende middelen en geldbedragen in de woning. Twee “oude bekenden” van verdachte zouden hem aan de betreffende woning hebben geholpen op een moment dat hij naar woonruimte op zoek was omdat het niet goed ging tussen hem en zijn vrouw. Verdachtes naam kwam weliswaar op het huurcontract te staan, maar hij hoefde huur noch vaste lasten te betalen; dat namen zijn begunstigers voor hun rekening. Deze twee oude bekenden zouden vaak voor de gezelligheid op bezoek zijn gekomen bij verdachte in de betreffende woning. Zij zouden de drugs en geldbedragen de dag voor de inval van de politie – althans kort daarvoor – in de woning hebben neergelegd, zonder dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit alternatieve scenario speelt het volgende een rol. De verklaring van verdachte is allereerst weinig concreet en kan op geen enkele wijze worden getoetst. Zo heeft hij de namen van de personen niet genoemd uit angst voor represailles. Over het geheel genomen heeft verdachte op de zitting bovendien steeds wisselende verklaringen afgelegd, met daarin allerlei tegenstrijdigheden. Zo heeft hij eerst verklaard dat de woning leeg was op het moment dat hij daar zijn intrek nam en dat hij deze helemaal zelf met behulp van een neef heeft ingericht. Later heeft hij weer verklaard dat het tweepersoonsbed en de kast in de slaapkamer al in de woning stonden op het moment dat hij erin trok. De wijze waarop de huurovereenkomst van de woning tot stand is gekomen is bovendien hoogst opmerkelijk. Verdachte heeft geen inkomensgegevens aan de makelaar bij wie hij de huurovereenkomst zou hebben getekend, hoeven overleggen. Hij heeft alleen een handtekening gezet en daarna de sleutels van de woning gekregen, zonder dat hij huur of borg moest betalen. Het huurcontract heeft verdachte niet en evenmin heeft hij de naam van het betrokken makelaarskantoor kunnen noemen. Het belangrijkste is echter dat een groot deel van de in beslag genomen verdovende middelen en geldbedragen op het moment van de politie-inval in het zicht van verdachte lagen, die toen alleen in de woning aanwezig was. Gelet op alle hierboven genoemde aspecten is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario voor de aanwezigheid van de drugs en het geld ongeloofwaardig is.
4.3.4.
Feit 2 bewezen
Voorhanden hebben van € 68.980, € 3.000, € 7.000 en € 600
De rechtbank staat allereerst voor de vraag of verdachte een geldbedrag van € 83.115 voorhanden heeft gehad.
Van het totale bedrag van € 83.115 is € 3.535 in de broekzak van verdachte aangetroffen. Het staat niet ter discussie dat verdachte dit geld voorhanden heeft gehad.
In de bergkast in de keuken is een Dirk van den Broek-tas gevonden met daarin € 68.980. In de witte kast in de grote slaapkamer lag € 3.000, in de kledingkast van de grote slaapkamer lag € 7.000 en in de salontafel in de woonkamer lag nog eens € 600. Deze geldbedragen zijn dus, net als de hiervoor besproken cocaïne en heroïne, in de woning aangetroffen. De rechtbank verwijst dan ook allereerst naar de overwegingen over het aanwezig hebben van die harddrugs. De redenering over het aanwezig hebben van de harddrugs gaat immers ook op voor het geld dat in de woning is aangetroffen, mede gelet op de plekken waar deze bedragen zijn aangetroffen.
Verdachte heeft verklaard dat iemand anders de Dirk van den Broek-tas met daarin het bedrag van € 68.980 in de woning heeft gezet. Dit zou kort voor de inval door de politie zijn gebeurd. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van verdachte. Zelfs al zou iemand anders de tas in de woning hebben gezet, dan blijft het vreemd dat verdachte dit niet heeft gemerkt. Verdachte zat op het moment van aanhouding immers in de woonkamer op de bank. Vanuit die positie had hij bovendien zicht op de bergruimte in de keuken waar de tas uiteindelijk is aangetroffen. De rechtbank schuift deze verklaring van verdachte dan ook terzijde en verwijst in dat kader voor de volledigheid naar hetgeen aan het slot van 4.3.3. is overwogen over het door verdachte aangedragen alternatieve scenario.
Omdat de rechtbank de vraag of verdachte het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag voorhanden had positief heeft beantwoord, resteert de vraag of dit geldbedrag afkomstig is uit enig misdrijf. In dit kader is het volgende van belang.
Toetsingskader met betrekking tot het ‘afkomstig zijn uit enig misdrijf’
De rechtbank stelt voorop dat op grond van het dossier het geld niet direct in verband kan worden gebracht met een specifiek misdrijf. De rechtbank zal daarom een toetsingskader hanteren dat uit vaste rechtspraak volgt. Witwassen kan pas bewezen worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen. [1]
Allereerst moet worden vastgesteld of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien dit het geval is, mag van verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Toepassing toetsingskader
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Zoals hiervoor weergegeven, zijn op verschillende plekken in de woning substantiële geldbedragen gevonden en ook in de linker broekzak van verdachte is een aanzienlijk geldbedrag aangetroffen. In totaal gaat het om € 83.115. In dezelfde woning zijn eveneens kilo’s verdovende middelen, een cocaïnepers, een geldtelmachine en verpakkingsmaterialen aangetroffen. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat verdachte de verdovende middelen aanwezig heeft gehad.
Verder staat voor de rechtbank vast dat van verdachte geen legale bron van inkomsten bekend is.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen dan wel dat het geld een criminele herkomst heeft. Dit geldt ook voor het geldbedrag dat in de broekzak van verdachte is aangetroffen. Een bedrag van € 3.535 is in het licht van de hierboven genoemde omstandigheden niet dusdanig laag dat het vermoeden van witwassen niet opgaat voor dit geldbedrag.
Van verdachte mag dan ook worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het volledige geldbedrag.
Verdachte heeft alleen een verklaring gegeven voor de herkomst van het geldbedrag in zijn broekzak. Hij heeft verklaard dat hij dit bedrag enkele dagen voor zijn aanhouding van zijn familie heeft gekregen om hier een studio van te kunnen huren. Verdachte heeft dit echter niet onderbouwd door bijvoorbeeld een huurcontract of gegevens van de (beoogde) makelaar of woning te verstrekken. Evenmin heeft verdachte verklaard van wie precies het geldbedrag zou zijn ontvangen, laat staan dat een schriftelijke verklaring van die betreffende persoon voor handen is. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee geen sprake van een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zoals die volgens vaste rechtspraak van verdachte mag worden verlangd. Verdachte heeft het hiervoor bedoelde vermoeden voor het geldbedrag in zijn broekzak dus niet weerlegd. Dit geldt ook voor het overige geld, nu hij hiervoor geen verklaring heeft gegeven die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Al concluderende kan het niet anders dan dat het ten laste gelegde geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen (zie bijlage) zijn vervat en hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op 9 april 2019 te Diemen opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- 250 gram van een materiaal bevattende cocaïne en
- 1.060 gram van een materiaal bevattende heroïne;
2. op 9 april 2019 te Diemen een geldbedrag van 83.115 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte wist, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van
30 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft aangevoerd dat sprake is van recidive en dat een voorwaardelijke gevangenisstraf een gepasseerd station is. Van detentieongeschiktheid van de verdachte is, ondanks de gestelde medische klachten aan het hart, geen sprake.
De verdediging
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman verzocht verdachte primair een straf gelijk aan het voorarrest en subsidiair een deels voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek gewezen op het door hem ingebrachte adviesrapport van Robur.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte had 1.310 gram harddrugs voorhanden in een woning die door hem werd gehuurd. Verdovende middelen zijn verslavende stoffen en kunnen bij langdurig gebruik schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast ontstaat door het bezit van hard- en softdrugs en de daarmee samenhangende handel, schade en overlast voor de samenleving. Het handelen van verdachte heeft hieraan bijgedragen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een fors geldbedrag van € 83.115. Door zo te handelen heeft de verdachte eraan meegewerkt dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk, omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen. Het witwassen van crimineel geld vormt ook een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft gekeken naar het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs. Verdachte heeft 1.310 gram harddrugs voorhanden gehad, wat valt binnen de bandbreedte van 1.000 tot 1.500 kilogram. Op deze bandbreedte staat als oriëntatiepunt voor het bezit van deze hoeveelheid een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Hoewel hier geen sprake is van witwassen in een frauduleuze context en bij witwassen in dit geval niet (direct) kan worden gesproken van een benadelingsbedrag zoals bij fraudedelicten, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij het oriëntatiepunt Fraude van het LOVS omdat de rechtbank witwassen in het kader van drugshandel vergelijkbaar acht met vermogensdelicten die zien op andere soorten handel, ofwel fraude. In het geval van verdachte gaat het om witwassen van een totaalbedrag van € 83.115. Dat valt blijkens het LOVS-oriëntatiepunt Fraude in de bandbreedte van € 70.000,- tot € 125.000,- Als oriëntatiepunt staat hiervoor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden.
De rechtbank ziet in het geval van verdachte aanleiding om een hogere straf op te leggen dan de straf die volgt uit bovengenoemde oriëntatiepunten. Om te beginnen volgt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 18 juni 2019 dat hij in het verleden al eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het aanwezig hebben van harddrugs en witwassen. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij negen jaar later opnieuw de fout in gaat. De rechtbank is ervan overtuigd dat verdachte niet alleen een grote hoeveelheid harddrugs aanwezig heeft gehad, maar dat hij ook in harddrugs handelde. Het dossier omvat voldoende aanknopingspunten voor een dealerindicatie. Hoewel handel in drugs niet is bewezenverklaard, houdt de rechtbank hier wel in het nadeel van verdachte rekening mee bij de straftoemeting. Verdachte heeft geen aantoonbare, legale inkomsten en is kennelijk met niets anders dan met drugs bezig. De handel in drugs is zijn enige inkomstenbron, waarbij verdachte bovendien ‘onder de radar’ lijkt te leven.
Tenslotte weegt ook de proceshouding van verdachte in zijn nadeel bij het bepalen van de straf. Verdachte heeft op de zitting het beeld geschetst van een naar eigen zeggen domme of naïeve man, van wie door anderen misbruik is gemaakt. Het verhaal van verdachte rammelde echter aan alle kanten. Verdachte is op de terechtzitting meermalen geconfronteerd met tegenstrijdigheden in zijn verklaring. Het had voor verdachte gepleit wanneer hij had erkend dat hij fout is geweest en hier volledige verantwoordelijkheid voor had genomen. Verdachte heeft voldoende de kans gekregen om het ‘echte verhaal’ te vertellen, maar heeft dit niet gedaan.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de gezondheidstoestand van verdachte in zijn voordeel mee te wegen. Ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat verdachte detentieongeschikt is. Hij is weliswaar hartpatiënt, maar is naar eigen zeggen in staat is om als tegelzetter te werken.
Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden. Deze straf doet recht doet aan de ernst van de feiten en past bij de persoon van verdachte.

8.Beslag

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: geldtelmachine (goednummer 5734890), drukpers en mobiele telefoons, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien de voorwerpen tot het begaan van het onder 2 bewezen geachte zijn bestemd.
De inbeslaggenomen geldbedragen, met goednummers 5734794 en 5734797 die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dat voorwerp het onder 2 bewezen geachte is begaan.
De onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: verdovende middelen (cocaïne en heroïne), dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 1 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
witwassen
Verklaart hetgeen bewezen is verklaard strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de geldtelmachine (goednummer 5734890), de geldbedragen (goednummers 5734794 en 5734797), de drukpers en de mobiele telefoons.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: de verdovende middelen (cocaïne en heroïne).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Lambregts voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B.M. Visser rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.D. Dijkstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2019.

Voetnoten

1.Ontleend aan Gerechtshof Amsterdam, 11 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481.