ECLI:NL:RBAMS:2019:555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
29 januari 2019
Zaaknummer
18/4812 en 18/4813
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bewonersparkeervergunning in de Prinses Irenebuurt te Amsterdam

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 16 januari 2019, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de weigering van bewonersparkeervergunningen voor eisers die in de Prinses Irenebuurt wonen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvragen van eisers om parkeervergunningen zijn afgewezen op basis van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam. Eisers beschikten over twee stallingsplaatsen, wat hen uitsloot van het recht op een parkeervergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat de situatie van eisers niet als schrijnend werd beschouwd. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en de weigering van de vergunningen bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van de bestemming van de ruimte als stallingsplaats, ongeacht de feitelijke afmetingen of het gebruik ervan door de eisers. De rechtbank heeft ook de rechtszekerheid en de mogelijkheid van de gemeente om haar parkeerbeleid aan te passen onderstreept, en heeft geoordeeld dat er geen inbreuk op het eigendomsrecht van eiser was. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers verworpen en de beslissing van de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 18/4812 en 18/4813

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2019 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en [eiser] , eiser,beiden te Amsterdam, hierna ook: eisers (gemachtigde: mr. A. Witteveen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Procesverloop

In de twee afzonderlijke besluiten van 11 april 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers om twee bewonersparkeervergunningen afgewezen.
In de twee afzonderlijke besluiten van 21 maart 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk tegen het hen betreffende bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door eiseres en hun gezamenlijke gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld.

Overwegingen

Ten aanzien van beide zaken:
1.1.
Eisers wonen op het adres [adres] te Amsterdam, stadsdeel Zuid (het adres). Op 9 april 2018 heeft verweerder van eisers ieder afzonderlijk voor een privéauto een aanvraag voor een bewonersparkeervergunning ontvangen: van eiser voor de auto met kenteken [nummer 1] en van eiseres voor de auto met het kenteken [nummer 1] .
1.2.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder – conform het advies van de Bezwaarschriftencommissie Parkeervergunningen – de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Parkeerverordening). Eisers beschikken immers over twee stallingsplaatsen, te weten: de oprit voor de (voormalige) inpandige garage op het woonadres en een garage op het adres [adres] [nummer 2] De hardheidsclausule is niet van toepassing.
1.3.
Eisers hebben het bestreden besluit gemotiveerd bestreden.
Beoordeling
2. Bij de beoordeling van de beroepen gaat de rechtbank uit van het juridisch kader zoals opgenomen in de achter deze uitspraak gehechte bijlage.
Ten aanzien van de zaak van eiseres, AMS 18/4812
3.2
Ten aanzien van de auto met het kenteken [nummer 1] heeft eiseres geen gronden ingediend. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat deze auto op de oprit wordt geparkeerd. Dat de oprit een stallingsplaats is, is niet meer in geschil. De rechtbank is daarom van oordeel dat het beroep van eiseres, wegens het ontbreken van proces-belang, niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van de zaak van eiser, AMS 18/4813
- stallingsplaats
3.3.
Eiser stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat de afmetingen van de garage te klein zijn voor de huidige moderne auto en dat de garage daarom niet als ‘stallingsplaats’ kan worden aangemerkt.
3.4.
In de Parkeerverordening is stallingsplaats omschreven als plaats, juridisch, feitelijk of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk. De rechtbank overweegt dat volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bij de vraag of sprake is van een stallingsplaats doorslaggevende betekenis toekomt aan de bestemming of bedoeling van de ruimte en niet aan de maatvoering of het oppervlak dat daarvoor feitelijk beschikbaar is. Evenmin is van betekenis of in een individueel geval een bepaald voertuig ook daadwerkelijk in de ruimte past (zie de uitspraak van de Afdeling van
7 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR6935).
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser beschikt over een stallingsplaats als bedoeld in artikel 9, eerst lid, van de Parkeerverordening, nu de mogelijkheid om de ruimte als stallingsplaats te gebruiken, voortvloeit uit het bestemmingsplan. Dat eisers de garage hebben aangekocht met het doel om deze als opslag te gebruiken, laat onverlet dat deze is bestemd om als stallingsplaats van een voertuig te dienen. Dat het in de zaak van bovengenoemde uitspraak van de Afdeling om een grotere ruimte ging, doet aan het voorstaande eveneens niet af. Doorslaggevende betekenis komt toe aan de bestemming van de ruimte en niet aan de maatvoering of het oppervlak dat daarvoor feitelijk beschikbaar is. De beroepsgrond faalt.
- eigendomsrecht
4.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij door het parkeerbeleid van verweerder wordt beperkt in het gebruik van zijn eigendom. Eisers hebben de garage in 2007 gekocht om als opslag te dienen. Daarnaast is het een investering om te zijner tijd voor een gedeelte in pensioen te kunnen voorzien, of voor afkoop van erfpacht. Eiser meent dat er geen noodzaak bestaat om inbreuk te maken op zijn recht. Omdat eisers ook geen aanspraak kunnen maken op een parkeervergunning als zij de garage verkopen, zijn ze dus genoodzaakt de auto te verkopen
4.2.
Dat sprake zou zijn van inbreuk op het eigendomsrecht, volgt de rechtbank niet. In de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling overweegt de Afdeling dat het weigeren een bewonersparkeervergunning te verlenen geen inbreuk oplevert op het ongestoord genot van eigendom. Eiser is niet verplicht de auto in de garage te stallen, noch de garage of de auto te verkopen. Het is de vrije keuze van eiser om zijn auto in de garage dan wel in de omgeving van zijn woning, net buiten de prinses Irenebuurt, te parkeren, zij het tegen betaling van het aldaar geldende parkeertarief.
- onverbindend verklaren artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening
4.3.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er in de directe omgeving van de woning geen sprake is van parkeerdruk en dat die in de toekomst ook niet zal komen, gelet op de in 1980 gedane toezegging door verweerder, overweegt de rechtbank allereerst dat de redactie van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening, zo is opgesteld dat deze van dwingendrechtelijke aard is, zodat geen ruimte bestaat om de feitelijke parkeerdruk mee te wegen.
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat er geen parkeerdruk is, enkel dat verweerder de parkeerdruk in de prinses Irenebuurt tot voor 16 april 2018 op een andere wijze, met het zogeheten ‘belanghebbendenparkeren’, heeft gereguleerd. Voor zover gemachtigde van eiser bedoelt te zeggen dat het nieuwe parkeerbeleid in de prinses Irenebuurt onverbindend dient te worden verklaard, overweegt de rechtbank als volgt. De gemachtigde van verweerder heeft op de zitting nader toegelicht dat de prinses Irenebuurt, waar de woning van eisers is gelegen, de enige buurt in Amsterdam was waar nog het ‘belanghebbendenparkeren’ werd gehanteerd. In de rest van de stad reguleert de gemeente de parkeerdruk met het ‘fiscaal parkeren’. Omdat de gemeente in alle buurten van de stad hetzelfde systeem wil, is ook in de buurt van eisers overgegaan tot het fiscaal parkeersysteem, met overigens voor de bewoners gunstige parkeerduurbeperking voor niet-bewoners. De gemachtigde van verweerder verwijst verder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter in civiele zaken van 19 april 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:2579). Hierin oordeelt de voorzieningenrechter dat de invoering van het door de gemeente beoogde systeem van fiscaal parkeren, niet in strijd is met de garantie van 1980, noch anderszins onrechtmatig, is. De rechtbank acht de parkeerdruk in de prinses Irenebuurt en de gelijkstelling van de parkeersystemen in de stad een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het instellen van fiscaal parkeren in de Prinses Irenebuurt om de parkeerdruk te reguleren. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
- rechtszekerheid
5.1.
De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat op moment dat eisers de garage kochten, niet bekend was dat het parkeerbeleid in de buurt zou veranderen. Als zij toen hadden geweten dat zij vanwege de garage niet voor een parkeervergunning in aanmerking komen, ook niet als zij de garage nu zouden verkopen, hadden zij de garage nooit in 2007 gekocht.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag wordt getoetst aan de op dat moment geldende regelgeving. Het beginsel van de rechtszekerheid strekt niet zo ver dat verweerder zijn beleid niet mag aanpassen. In de eerder genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter wordt overigens nog verwezen naar een uitspraak van de civiele bodemrechter, het Hof Amsterdam, van 13 juli 2006 waaruit de rechtbank afleidt dat in 2006 al bekend was dat de gemeente de toen bestaande regeling wilde beëindigen.
- hardheidsclausule
6.1.
Artikel 40 van de Parkeerverordening biedt wel de mogelijkheid af te wijken, als het toepassen van de regels volgens het college tot bijzondere hardheid leidt, dat wil zeggen, dat in een concreet geval een (zeer) onwenselijke en onvoorziene situatie ontstaat. Hoe verweerder gebruik maakt van die bevoegdheid moet de rechtbank terughoudend toetsen. Het moet gaan om schrijnende gevallen, zoals bijvoorbeeld in het geval van personen die terminaal ziek zijn.
6.2.
De gemachtigde van eiser heeft in dit verband aangevoerd dat eiser de auto voor zijn werk nodig heeft. Eiser is kno-arts en draait ook avond- en weekenddiensten waarbij hij met spoed naar het ziekenhuis moet kunnen rijden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de door eiser geschetste werksituatie geen bijzondere hardheid oplevert. Voor huisartsen, verloskundigen en andere professionele zorgverleners in Amsterdam die vaak met spoed hulp moeten verlenen bestaat een andere parkeervergunning die eiser kan aanvragen, namelijk die voor hulpverleners. Overigens past de auto van eiser past in de stallingsplaats. Dat het lastig is om als bestuurder en passagier uit te stappen, is geen bijzonderheid die een afwijking van de strikte regelgeving rechtvaardigt. Het is mogelijk om met ingeklapte spiegels in- en uit te rijden en als bestuurder uit te stappen. Eiser kan zijn auto op de oprit parkeren en de kleinere auto van eiseres in de garage stallen. Ook kan eiser zijn auto parkeren in de omgeving. De situatie van eisers onderscheidt zich in dit geval niet van de andere bewoners in de straat en garage-eigenaren in de buurt.
- conclusie
7. Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bewonersparkeervergunning heeft geweigerd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak AMS 18/4812:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
In de zaak AMS 18/4813:
- verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Oosterhuis, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bijlage: juridische kader
Parkeerverordening 2013 (hierna: de Parkeerverordening)
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Parkeerverordening kan verweerder een bewonersvergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning, gelegen in een vergunningsgebied, en een bewoner van die zelfstandige woning niet beschikt of kan beschikken over een stallingsplaats en/of een belanghebbendenparkeerplaats binnen de gemeente Amsterdam.
Op grond van het vierde lid, van artikel 9 van de Parkeerverordening wordt het aantal te verlenen bewonersvergunningen verminderd met het aantal bij de woning behorende of zich op het grondgebied van de woning bevindende stallingsplaatsen.
Artikel 1 aanhef en onder gg van de Parkeerverordening, bepaalt dat onder stallingsplaats wordt verstaan: plaats, juridisch, feitelijke of planologisch bestemd of bedoeld om motorvoertuigen te stallen, gelegen buiten de openbare weg en niet voor het openbaar verkeer openstaand of toegankelijk.
In de toelichting op dit artikel staat dat voor een parkeerplaats op eigen terrein die niet voor openbaar verkeer toegankelijk is, wordt de term ‘stallingsplaats’ gebruikt.
Artikel 32, eerste lid, van de Parkeerverordening bepaalt dat een vergunning wordt geweigerd indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld bij of krachtens deze verordening.
Artikel 40 van de Parkeerverordening bepaalt dat het college bevoegd is, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Stadsdeel Zuid 2018 (hierna: het Uitwerkingsbesluit)
Op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van het Uitwerkingsbesluit bedraagt het aantal te verlenen bewonersvergunningen voor bewoners in deelgebied Zuid-5-1 maximaal twee per zelfstandige woning.
Volgens de toelichting op artikel 9, vierde lid, van het Uitwerkingsbesluit moet bij de beoordeling van de vraag of een bewoner over een stallingsplaats beschikt of kan beschikken, worden uitgegaan van een ruime interpretatie. Indien men bijvoorbeeld de beschikking heeft (op grond van huur of koop) over een individuele garage of een parkeerplek bij of in de buurt van de woning, dan moet ervan worden uitgegaan dat men kan beschikken over een stallingsplaats. Indien een bewoner een stallingsplaats niet als zodanig in gebruik heeft of niet als zodanig gerealiseerd heeft, komt dit voor risico van de bewoner.