ECLI:NL:RBAMS:2019:5549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
13/004014-1
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot diefstal en vernieling van een fietsslot

Op 28 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 januari 2019 te Amsterdam een poging tot diefstal van een fiets heeft gedaan en daarbij het fietsslot heeft vernield. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na onderzoek op de zittingen van 18 april en 14 juni 2019. De officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, heeft de poging tot diefstal bewezen geacht, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M. Timorason, vrijspraak heeft bepleit. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en deskundigen in overweging genomen en heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de feiten geen toestemming had om de fiets te openen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan zowel de poging tot diefstal als de vernieling van het fietsslot. De rechtbank heeft de maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], tot schadevergoeding van € 45,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van twee in beslag genomen scharen uitgesproken, die door de verdachte zijn gebruikt bij de poging tot diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/004014-19 (Promis) + 13/684277-17 (TUL) + 13/684076-17 (TUL)
Datum uitspraak: 28 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zittingen van 18 april 2019 en 14 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.E.A. Duyvendak en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.M. Timorason naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de verklaringen van de deskundigen L.M.F. Janssen en J.J.P. Versteeg, medewerkers van de reclassering te Amsterdam.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 6 januari 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot diefstal van een fiets toebehorende aan [slachtoffer] door verbreking van het slot; en,
2. vernieling van een fietsslot toebehorende aan [slachtoffer] .
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal van een fiets bewezen. Aangeefster heeft verklaard dat zij haar fiets op slot heeft gezet en niet veel later heeft getuige [getuige 1] gezien dat verdachte een schaar in het fietsslot stak. De verklaring van verdachte dat hij de fiets wilde openmaken voor iemand met diens toestemming acht de officier van justitie niet aannemelijk en wordt ook niet ondersteund door het dossier. Nu aangeefster heeft verklaard dat het slot beschadigd is en niet meer geopend kan worden, acht de officier van justitie tevens de onder 2 ten laste gelegde vernieling bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft verklaard dat een man genaamd [naam 1] hem heeft gevraagd te helpen zijn fiets open te maken, omdat zijn fietssleutel was afgebroken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte voor de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal dient te worden vrijgesproken, nu uit het dossier niet blijkt dat hij het oogmerk heeft gehad om zich de fiets wederrechtelijk toe te eigenen. De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak verzocht voor de onder 2 ten laste gelegde vernieling, nu verdachte niet het opzet heeft gehad om het fietsslot te vernielen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Aangeefster heeft op 6 januari 2019 omstreeks 11.45 uur haar fiets op slot gezet aan de Kinkerstraat in Amsterdam. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij rond 13.55 uur heeft gezien dat een man een schaar in een fietsslot stak en heen en weer wrikte. Zij heeft daarop naar de man geroepen. De man keek in haar richting, pakte de schaar en liep weg. Vervolgens heeft [getuige 1] de politie gebeld. Rond 14.15 uur zag aangeefster twee politieagenten en een vrouw bij haar fiets staan. Desgevraagd heeft zij haar fietssleutel in het slot gestoken. De sleutel bleek niet meer in het slot te passen, waardoor haar fiets niet meer kon worden geopend. Er zat een stuk metaal in het slot.
Alternatief scenario
Het handelen van verdachte lijkt naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op een poging tot fietsendiefstal. Verdachte heeft verklaard dat hij de fiets niet wilde stelen, maar dat een man genaamd [naam 1] hem heeft gevraagd om in ruil voor wat levensmiddelen zijn fiets te openen, omdat zijn fietssleutel was afgebroken in het slot. De rechtbank acht het door verdachte gestelde alternatieve scenario onaannemelijk, nu zijn verklaring geen enkele steun vindt in het dossier. De fiets was niet van een man genaamd [naam 1] , die bovendien niet is aangetroffen door de politie, maar van aangeefster [slachtoffer] . Niet is gebleken dat verdachte een stukje sleutel uit het slot heeft gehaald, nu er een gedeelte van een schaar in het fietsslot is aangetroffen en het fietsslot niet meer door aangeefster geopend kon worden.
De rechtbank schuift het door de verdachte en zijn raadsvrouw geopperde alternatieve scenario terzijde en acht de onder 1 ten laste gelegde poging tot diefstal bewezen. Nu het fietsslot niet meer met de fietssleutel door aangeefster kon worden geopend, acht de rechtbank ook de onder 2 ten laste gelegde vernieling van het fietsslot bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 6 januari 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een fiets, toebehorende aan [slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die fiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak, zich naar die fiets heeft begeven en een schaar in het slot van die fiets heeft gestoken en daarna een wrikkende beweging heeft gemaakt;
2.
op 6 januari 2019 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een fietsslot, dat aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht niet de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen, nu verdachte heeft laten zien gemotiveerd te zijn om een woning en werk te vinden. De oplegging van de ISD-maatregel is niet strikt noodzakelijk. Als de rechtbank toch het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel overweegt heeft de raadsvrouw het (voorwaardelijke) verzoek gedaan om nader onderzoek door de reclassering te gelasten naar de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van verdachte. Als de rechtbank de onvoorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte oplegt heeft de raadsvrouw verzocht na 6 maanden de ISD-maatregel te laten toetsen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gepoogd een fiets te stelen en heeft daarbij het fietsslot vernield. Dit is een ergerlijk feit dat naast schade ook vaak hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. Zo heeft [slachtoffer] haar fietsslot niet kunnen openen en moeten laten repareren. Verdachte heeft door zijn handelen getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien wekt diefstal gevoelens van onrust en onveiligheid op, met name nu het feit op klaarlichte dag heeft plaatsgevonden en er verschillende mensen getuige van zijn geweest.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 mei 2019 blijkt tevens dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor (fietsen)diefstal. Daar komt bij dat verdachte ten tijde van de hiervoor bewezen verklaarde feiten in een proeftijd liep. Aan verdachte is al tweemaal een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, desondanks heeft dat hem er niet van weerhouden om opnieuw te proberen een fiets te stelen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 9 april 2019, opgemaakt door R. Holthuysen. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: Verdachte voldoet opnieuw aan de harde ISD-criteria. Verdachte kent instabiliteit op meerdere leefgebieden, met name op het gebied van huisvesting, financiën en psychosociaal functioneren. Verdachte heeft deelgenomen aan een persoonsgericht hulpverleningstraject bij [instelling] . Daar werd gewerkt aan huisvesting, inkomen en dagbesteding. Dat is ongeveer zes maanden goed verlopen. Voordat het behandeltraject goed van de grond kwam, begon verdachte recalcitrant gedrag te vertonen en is verdachte gerecidiveerd. Mogelijk was verdachte te kwetsbaar voor een traject bij [instelling] . In verband met de kwetsbaarheid van verdachte is daarom door de begeleiding besloten verdachte nog een kans te geven. Verdachte heeft echter toen zelf besloten het traject bij [instelling] te beëindigen. Meerdere reclasseringstoezichten zijn negatief geretourneerd en ook het traject bij [instelling] heeft niet geleid tot vermindering van recidive. Het risico op recidive wordt zodoende nog steeds ingeschat als hoog. Verdachte voldoet nu ook aan de zachte ISD-criteria. Er dient eerst een structurele verandering in de leefomstandigheden plaats te vinden voordat een (ambulant) behandeltraject effectief zal kunnen zijn. Om het uitzichtloze patroon van vastzitten, vrijkomen en terugvallen te doorbreken wordt geadviseerd de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Verder heeft de rechtbank op de zitting J.J.P. Versteeg, verbonden aan de reclassering in Amsterdam en L.M.F. Janssen, toezichthouder bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering in Amsterdam, als deskundige gehoord. Hun verklaringen houden – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: Het ging de eerste periode bij [instelling] goed met verdachte. Hij functioneert goed in een stabiel strafrechtelijk kader. Het klopt dat [instelling] misschien te hoog gegrepen was, maar hij kreeg een extra kans en verdachte heeft uiteindelijk zelf het traject beëindigd. De reclassering heeft de ISD-maatregel geadviseerd, omdat er dan eerst een behandeling kan plaatsvinden en daarna gekeken kan worden naar volgende maatschappelijke stappen, zoals het vinden van een woning. De reclassering denkt dat een behandeling in een ambulant kader niet effectief zal zijn en acht daarom de slaagkans van een behandeling in een kader buiten de ISD-maatregel minimaal. Binnen de ISD-maatregel zou verdachte al binnen drie maanden met een behandeltraject van start kunnen gaan.
De rechtbank is van oordeel dat zij met het reclasseringsadvies van 9 april 2019 en de op de zitting afgelegde verklaringen van de deskundigen over voldoende informatie beschikt om op vordering van de officier van justitie te kunnen beslissen. Zij wijst het voorwaardelijke verzoek tot aanhouding, teneinde door de reclassering nadere rapportage te laten opmaken, van de raadsvrouw dan ook af.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 9 mei 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de tenlastegelegde poging diefstal op 6 januari 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. De in dit vonnis bewezen verklaarde poging fietsendiefstal is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Ook blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de recidive van verdachte te beëindigen en een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet ten slotte aanleiding om uiterlijk 12 maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel te toetsen. Binnen 6 maanden zal het behandeltraject naar verwachting van start zijn gegaan en wellicht is aanvang gemaakt met het werken aan de praktische leefomstandigheden, maar de rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat binnen een half jaar het traject al zo ver is gevorderd dat de noodzaak van voortzetting dient te worden getoetst.

8.Verbeurdverklaring

Onder verdachte zijn twee scharen in beslag genomen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van in ieder geval een van de scharen het bewezen geachte is begaan, dienen deze scharen verbeurd te worden verklaard.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij, [slachtoffer] , vordert € 45,- (vijfenveertig euro) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet door de verdediging betwist.
De gevorderde schadevergoeding, voor de reparatie van het fietsslot, is met een kassabon onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling afwijzen, omdat aan verdachte de onvoorwaardelijke ISD-maatregel zal worden opgelegd en de vorderingen ook zien op de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 38m, 38n, 38s, 45, 55, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 12 (twaalf) maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Verklaart verbeurd:
Goednummer: PL1300-2019003963-5688955
Object: Schaar
Aantal: 2 stuks
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot € 45,- (vijfenveertig euro), bestaande uit materiële schade. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] . Het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de € 45,- (vijfenveertig euro) te betalen. Het bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal dient dit te worden vervangen door hechtenis van 1 dag. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beslissing op de vorderingen tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/684277-17 en 13/684076-17 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2019.