ECLI:NL:RBAMS:2019:5546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
13/063827-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging van een koerier met een mes tijdens diefstal

Op 28 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 maart 2019 te Amsterdam een koerier heeft bedreigd met een mes tijdens een diefstal. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. T.G.M. Houben. De rechtbank heeft ook de verklaringen van getuigen en deskundigen in overweging genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een tas met eten en drinken, waarbij hij de koerier heeft bedreigd met geweld door met een mes in de richting van de koerier te steken en hem te bedreigen met de dood. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het medeplegen van de diefstal, maar heeft de bedreiging met geweld bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank heeft ook een mes dat in beslag is genomen, verbeurd verklaard. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/063827-19 (Promis)
Parketnummers vorderingen TUL: 13/741080-18 + 13/741267-13
Datum uitspraak: 28 juni 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres]
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 14 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T.G.M. Houben naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van wat deskundige A. Huits, medewerker verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa in Amsterdam naar voren heeft gebracht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mr. S. Rahimzadeh, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partij [naam benadeelde partij] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 16 maart 2019 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een tas met eten en drinken toebehorende aan [naam bedrijf] , terwijl deze diefstal werd gevolgd met bedreiging met geweld, door met een mes een stekende beweging te maken in de richting van [naam benadeelde partij] en hem de woorden toe te voegen:
“Je kent mij niet. Ik ben een moordenaar. Als je niet weggaat ga ik je vermoorden”en
“Of moet ik je keel doorsnijden?".
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en ook de camerabeelden en het aangetroffen mes de ten laste gelegde diefstal gevolgd van geweld bewezen. De officier van justitie heeft vrijspraak verzocht ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen vrijspraak verzocht en ten aanzien van het overige zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Aangever heeft verklaard dat hij op 16 maart 2019 een maaltijd moest afleveren op de [adres] . Dit betreft een [naam opvang] . Ter plaatse kwamen twee mannen op hem afgelopen, één van deze mannen, de man met tatoeages in zijn gezicht, opende de box achterop zijn scooter en pakte het eten eruit. Nadat aangever zei dat de man het eten terug moest geven en dat er betaald moest worden, kwam de man weer op hem aflopen en ging hij voor aangever staan. Vervolgens haalde hij een mes tevoorschijn en stak dat uit in de richting van de nek van aangever. De man zou daarbij gezegd hebben:
"Je kent mij niet. Ik ben een moordenaar. Als je nu niet weggaat ga ik je vermoorden."en
"Of moet ik je keel doorsnijden".Medewerkers van [naam opvang] [naam getuige 1] en [naam getuige 2] , deze laatste verklaart de persoonlijk begeleider van verdachte te zijn, hebben het incident waargenomen en verklaren dat verdachte de persoon was die het mes heeft getrokken en de bedreigingen heeft geuit. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij een mes bij zich had, maar dat hij zich niets van de diefstal of daaropvolgende bedreiging kan herinneren, omdat hij dronken was. Verdachte heeft verklaard zichzelf te herkennen, als de man met een zwarte jas en tatoeages op zijn gezicht, te zien op
still3 op pagina 31 van het dossier. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde diefstal gevolgd door bedreiging met geweld bewezen.
Vrijspraak medeplegen
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken. [naam] kwam met verdachte aangelopen, maar heeft het mes juist van verdachte afgepakt en aan getuige [naam getuige 2] gegeven. Uit de getuigenverklaringen blijkt tevens dat [naam] verdachte probeerde weg te houden van aangever. Dit zijn contra-indicaties voor medeplegen, waardoor niet van een nauwe en bewuste samenwerking kan worden gesproken..

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 16 maart 2019 te Amsterdam, op de openbare weg de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met eten, toebehorende aan [naam bedrijf] , terwijl deze diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen voornoemde [naam benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte opzettelijk dreigend
- nadat [naam benadeelde partij] hem, verdachte had gevraagd zijn eten en te geven (weer) naar die [naam benadeelde partij] is toegelopen en
- zeer dicht bij [naam benadeelde partij] is gaan staan en
- een mes uit een tasje heeft gepakt en
- [naam benadeelde partij] een mes heeft getoond en
- met een mes een stekende beweging heeft gemaakt naar en in de richting van [naam benadeelde partij] en
- [naam benadeelde partij] daarbij dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Je kent mij niet. Ik ben een moordenaar. Als je niet weggaat ga ik je vermoorden” en “Of moet ik je keel doorsnijden?".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel dienen te worden verbonden een meldplicht, een opname in een kliniek, een daarop volgende ambulante behandeling voor zover de reclassering dat wenselijk acht en het realiseren van dagbesteding.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte maximaal 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte al ongeveer 3 maanden in voorarrest heeft gezeten en deskundige Huits op de zitting heeft verklaard dat er binnen 3 maanden plaats is voor verdachte in een kliniek. Verder heeft de raadsman verzocht aan verdachte een aanzienlijk voorwaardelijk strafdeel op te leggen, zodat verdachte gemotiveerd blijft zich aan de op te leggen bijzondere voorwaarden te houden.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft een koerier bestolen en hem daarna met een mes en woordelijk bedreigd. Met zijn handelwijze heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. De koerier, [naam benadeelde partij] , die op dat moment achttien jaar oud was, heeft verklaard dat hij erg was geschrokken. Zo blijkt ook uit een van de getuigenverklaringen, inhoudende dat [naam benadeelde partij] na het vertrek van verdachte moest huilen. Ook uit de vordering van de benadeelde partij blijkt dat [naam benadeelde partij] door het incident niet meer ’s avonds durft te werken en bang is om dan naar buiten te gaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, terwijl hij wist dat hij soms agressief wordt door het drinken van alcohol, toch die dag met een mes op pad is gegaan en vervolgens door is gegaan met drinken. Zo bezien heeft verdachte zich geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van zijn handelen, in dit geval een ernstige bedreiging van [naam benadeelde partij] , die daar die bewuste avond slechts aanwezig was in verband met de uitoefening van zijn werk. Bovendien wakkeren dergelijke feiten, gepleegd op de openbare weg, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de GGZ Reclassering Inforsa van
29 maart 2019, opgemaakt door N. Tuijn. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: verdachte verblijft bij de woonvoorziening ‘ [naam opvang 2] . Voor de verslavingsproblematiek van verdachte is een langdurige klinische opname geïndiceerd. Er is op dit moment nog niet duidelijk in welke kliniek verdachte terecht kan en daarom is nog geen opnamedatum in zicht. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een opname in een zorginstelling, en voor zover de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk acht, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
De rechtbank heeft ter terechtzitting reclasseringswerker A. Huits, GGZ Reclassering Inforsa in Amsterdam, als deskundige gehoord. Haar verklaring houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: er is geprobeerd om verdachte met een ambulant traject voor zijn langdurige alcoholverslaving te behandelen. Dat heeft niet het gewenste effect gehad. Om die reden adviseert de reclassering nu als uiterst middel een langdurige klinische opname. Verdachte staat daarvoor op een wachtlijst. Verwacht wordt dat binnen een termijn van ongeveer twee à drie maanden er een plek voor hem zal zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2019 waaruit blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor geweldsmisdrijven. De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een straatroof, bij recidive, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte de jonge pizzakoerier onder meer heeft bedreigd met een mes. Nu het van belang is dat verdachte een langdurige behandeling voor zijn verslaving ondergaat, zal de rechtbank aan verdachte een groot voorwaardelijk strafdeel opleggen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.

8.Verbeurdverklaring

Onder verdachte is een mes in beslag genomen. Nu met behulp van dit mes het bewezen verklaarde is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

9.Benadeelde partij

De benadeelde partij, [naam benadeelde partij] , vordert € 550,- aan materiële schadevergoeding. De posten bestaan uit een vergoeding voor beschadiging aan zijn jas, trainingsbroek en brommer. Bovendien vordert de benadeelde partij € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. Tenslotte vordert de benadeelde partij € 800,- aan advocaatkosten.
Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Nu zowel de materiële schadevergoeding als de immateriële schadevergoeding niet met stukken zijn onderbouwd, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn gehele vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat het toelaten van nadere onderbouwing zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.

10.Vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741080-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 april 2018 van de politierechter in Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 11 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden of uitgereikt.
Bij de stukken bevindt zich tevens de op 15 mei 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741267-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 9 december 2014 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 10 maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Van de voornoemde 10 maanden zijn er al 2 maanden bij een eerdere strafzaak tenuitvoergelegd. Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden of uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde 11 dagen van de vordering met parketnummer 13/741080-18 te gelasten en een gedeelte van 2 maanden van de vordering met parketnummer 13/741267-13 te gelasten. De rechtbank is van oordeel dat er aanleiding bestaat om niet het volledige restant van de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 13/741267-13 ten uitvoer te leggen. Het betreft zeer oude feiten en zowel verdachte als de samenleving zijn erbij gebaat dat verdachte binnen afzienbare termijn een klinische behandeling voor zijn verslavingsproblematiek ondergaat. In dit geval prefereert de rechtbank een plaatsing in een kliniek boven de tenuitvoerlegging van het gehele nog niet ten uitvoer gelegde voorwaardelijk strafdeel van 8 maanden. Van dit strafdeel wijst de rechtbank de vordering voor de duur van 2 maanden toe om wel een signaal te geven. Verdachte wist dat hij in een proeftijd liep en heeft toch weer een strafbaar feit gepleegd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, art.33a en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
4. direct contact opneemt met zijn toezichthouder mevrouw Huits van reclassering Inforsa, op het voor hem bekende adres. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Betrokkene werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
Opname in een zorginstelling
5. zich laat opnemen in een nader te bepalen zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
6. verblijft bij [naam opvang] of een andere soortgelijke instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstelling toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
5723106 - 1 STK Mes
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Verklaart, [naam benadeelde partij] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling:
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 13/741080-18 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) dagen.
Gelast dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden van de bij genoemd vonnis van
13/741267-13, nog niet ten uitvoer gelegde straf, alsnog zal worden ten uitvoer gelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2019.
[...]

[...]

."