ECLI:NL:RBAMS:2019:5543

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
13/684053-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van echtgenote in huiselijke context

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van mishandeling en bedreiging van zijn echtgenote, [persoon 1]. De zaak kwam voor de rechtbank na een zitting op 14 juni 2019, waar de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1976 en ingeschreven op een adres in Amsterdam, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. J. El Haddouchi, en een tolk in de Poolse taal. De tenlastelegging omvatte onder andere een poging tot zware mishandeling op 14 januari 2019, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 5 maart 2019, en mishandeling in de periode van 5 maart 2016 tot en met 5 maart 2019. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster, haar dochters en het beschikbare bewijs, waaronder WhatsApp-berichten, in overweging genomen. De rechtbank sprak verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, maar achtte de subsidiaire mishandeling en de bedreiging bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn echtgenote meerdere keren had mishandeld en bedreigd, wat leidde tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden gericht op behandeling en toezicht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/684053-19
Datum uitspraak: 28 juni 2019
Verkorte vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 14 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Lobregt en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. El Haddouchi naar voren hebben gebracht.
Verdachte heeft tijdens het onderzoek op de zitting bijstand gehad van A.M.M. Schellings-Turowiecka, tolk in de Poolse taal.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
1. op 14 januari 2019 zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote [persoon 1] door op haar te gaan liggen en met kracht haar keel dicht te drukken (primair) dan wel aan haar te mishandelen (subsidiair)
2. op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2018 tot en met 5 maart 2019 zich heeft schuldig gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling van [persoon 1] ; en,
3. in de periode van 5 maart 2016 tot en met 5 maart 2019 zich heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote [persoon 1] , door met kracht te schoppen tegen een stoel waar zij in zat, waardoor zij in haar rug werd geraakt.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde poging zware mishandeling (feit 1, primair), de bedreiging (feit 2) en de mishandeling (feit 3) bewezen op grond van de aangifte van [persoon 1] , de verklaringen van twee dochters, het beeldmateriaal en de WhatsApp-berichten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman neemt het standpunt in dat vrijspraak moet volgen voor alle ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit geldt dat de aangifte onvoldoende steun vindt in de rest van het dossier. Zo is het letsel op de foto niet goed zichtbaar en zijn de afgelegde verklaringen niet betrouwbaar. Dochter [dochter 1] verklaart over het stompen en schudden en over het willen verkrachten van [persoon 1] , terwijl dat niet terugkomt in de aangifte. Ook wordt er wisselend verklaard over wat dochter [dochter 2] zou hebben gezien. Er is daardoor te weinig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
Wat betreft de onder 2 ten laste gelegde bedreiging geldt dat verdachte die berichten weliswaar heeft gestuurd aan [persoon 1] , maar dat hij dit allemaal niet meende en dat er dan ook geen reële vrees kan zijn ontstaan bij [persoon 1] . Hierdoor is geen sprake van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten slotte geldt dat de als feit 3 ten laste gelegde mishandeling niet specifiek genoeg is. De tenlastelegging ziet op één incident en bestrijkt een periode van drie jaren. Verder is geen steunbewijs in het dossier aanwezig voor het gestelde letsel. Het is met name de vraag wat getuigen zich nog zouden kunnen herinneren van een incident van jaren geleden.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen het onder 1 primair ten laste gelegde. Uit de verklaring van [persoon 1] leidt de rechtbank, zoals hierna in 3.3.2 overwogen, af dat verdachte eenmaal haar keel met kracht heeft dichtgeknepen. Onder omstandigheden kan het dichtknijpen van de keel zwaar lichamelijk letsel en zelfs de dood tot gevolg hebben, maar dat is niet vanzelfsprekend het geval. In dit geval kan de rechtbank niet vaststellen of de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was, omdat op basis van de inhoud van het strafdossier niet is komen vast te staan hoe lang en met welke kracht verdachte de keel van [persoon 1] heeft dichtgeknepen en dus ook niet wat zijn handeling tot gevolg kon hebben. Ook kan uit de foto waarop striemen in de nek van [persoon 1] te zien zijn, niet worden afgeleid hoeveel druk verdachte op de keel van haar heeft gezet. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden voor het onder 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2
Oordeel over het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling overweegt de rechtbank als volgt. [persoon 1] verklaart in haar aangifte dat zij op de avond van 14 januari 2019 op bed lag. Verdachte heeft haar vervolgens tijdens een woordenwisseling vastgegrepen en is op haar gaan zitten. Verdachte plaatste zijn handen rondom haar hals en drukte met kracht haar keel dicht. Verdachte stopte hiermee toen hun dochter [dochter 2] de slaapkamer inliep. Op de foto’s in het dossier is te zien dat [persoon 1] rode striemen in haar nek heeft. Daarnaast heeft dochter [dochter 1] – net als [persoon 1] – verklaard over een ruzie tussen verdachte en haar moeder. Zij verklaart dat ze die bewuste avond verdachte tegen [persoon 1] hoorde schreeuwen, dat het op een gegeven moment stil was en dat haar zusje [dochter 2] toen bij haar ouders is gaan kijken. Verder volgt uit de verklaring van dochter [dochter 3] dat [persoon 1] die avond dusdanig overstuur was dat zij huilend de nacht door heeft gebracht op de slaapkamer van [dochter 3] . Anders dan de raadsman van verdachte aanvoert, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan deze inhoud van de betreffende verklaringen. De verklaring van verdachte dat zij geen ruzie hadden, dat hij tijdens het slapen zijn arm om [persoon 1] sloeg en dat zij ineens ging schreeuwen, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op voornoemde verklaringen van aangeefster en de dochters en foto’s. Omdat verdachte en [persoon 1] op 14 januari 2019 getrouwd waren, is sprake van een mishandeling in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht daarom de onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van zijn echtgenote door verdachte bewezen.
3.3.3
Oordeel over het onder 2 ten laste gelegde
In haar aangifte verklaart [persoon 1] dat verdachte haar het laatste half jaar meerdere keren bedreigd heeft met dat hij haar dood zou maken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de WhatsApp-berichten genoemd in de onder 2 ten laste gelegde bedreiging aan [persoon 1] heeft gestuurd. De ten laste gelegde bewoordingen zijn gebaseerd op de vertaling van [dochter 3] en wijken iets af van de beëdigde vertaling, maar de strekking is gelijk. Verder heeft [dochter 3] , volgens een proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] , een filmpje overgelegd waarop te zien is dat een man [persoon 1] vasthoudt en schreeuwt. [dochter 3] verklaart dat verdachte deze man is en dat hij het volgende heeft gezegd: ‘
als je nog één keer mijn jas aanraakt, dan ga ik je tyfushoer vermoorden, dit is een waarschuwing’. Een beëdigde tolk heeft via de telefoon geluisterd naar het fragment en heeft vertaald dat er in ieder geval ‘
ik zal je vermoorden hoer/slet’door de man is gezegd. Ook heeft [dochter 3] verklaard dat verdachte op een ander moment het volgende tegen [persoon 1] heeft gezegd: ‘
ik ga jou niet vermoorden, ik ga gewoon zorgen dat je het zelf doet’. Verdachte ontkent voornoemde woorden te hebben gebezigd. Omdat de aard van deze uitlatingen overeenkomt met de inhoud van de WhatsApp-berichten en omdat een deel van de uitlatingen wordt bevestigd door de beëdigde vertaler, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van [dochter 3] .
De vraag is of bovengenoemde uitlatingen een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht opleveren. Vereist hiervoor is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij of zij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop gericht was. De rechtbank is in het licht van hetgeen zij onder 3.3.2 heeft overwogen van oordeel dat daar in het onderhavige geval sprake van was.
Om te beginnen zijn de door de verdachte gebezigde woorden van zodanige aard dat zij op zichzelf een bedreigend karakter hebben. Daarnaast heeft [persoon 1] verklaard dat zij het gevoel had dat verdachte, door haar keel dicht te knijpen, haar wilde doden. In haar aangifte verklaart [persoon 1] verder dat zij verdachte in staat acht om haar om het leven te brengen. Hieruit volgt dat [persoon 1] ook daadwerkelijk bang was voor verdachte. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat de uitlatingen van verdachte onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij [persoon 1] een redelijke vrees is ontstaan dat zij gedood zou worden. De rechtbank acht daarom de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [persoon 1] door verdachte bewezen voor zover die ziet op bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht en spreekt verdachte voor het overige vrij.
3.3.4
Oordeel over het onder 3 ten laste gelegde
Ook de onder 3 ten laste gelegde mishandeling acht de rechtbank bewezen en overweegt daartoe als volgt. [persoon 1] verklaart in haar aangifte van 5 maart 2019 dat zij ongeveer twee jaar eerder op een stoel in de woonkamer zat en dat verdachte haar plotseling met kracht tegen haar rug schopte. Er is weliswaar geen bewijs van het letsel dat [persoon 1] hierdoor zou hebben opgelopen, maar deze aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van beide dochters. Zowel [dochter 1] als [dochter 3] verklaren namelijk dat [persoon 1] in de woonkamer in een stoel zat en dat zij met veel kracht in de rug is geschopt door verdachte. Ook hier ziet de rechtbank geen reden om aan de afgelegde verklaringen te twijfelen. De rechtbank acht de tenlastelegging voldoende duidelijk nu het gaat om een zeer specifiek incident waarvan weliswaar het exacte tijdstip onduidelijk is, maar waarvan – gelet op de verklaringen in het dossier – vaststaat dat dit in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Omdat verdachte en [persoon 1] in deze periode getrouwd waren, is sprake van een mishandeling in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
Subsidiair:
op 14 januari 2019, te [plaats 1] , zijn echtgenote [persoon 1] heeft mishandeld door met kracht de keel van voornoemde [persoon 1] dicht te drukken;
2.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2018 tot en met 5 maart 2019 te [plaats 1] en elders in Nederland, [persoon 1] woordelijk en via een of meer WhatsApp- berichten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 1] ;
- dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je vermoorden" en "Ik ga jou niet vermoorden, ik ga gewoon zorgen dat je het zelf doet" en "Als je nog één keer mijn jas aanraakt, dan ga ik je tyfushoer vermoorden, dit is een waarschuwing", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en
- een of meer WhatsApp berichten te sturen met de tekst:
"Ik ga je afmaken" en
- " Ik ga je vermoorden, hoer, slet" en
- " Als je nu niet naar beneden komt kan je beter niet meer naar beneden komen" en
- " Ik ga je vermoorden als je nu niet opneemt, vermoord jou" althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking; en,
3.
in of omstreeks de periode van 5 maart 2016 tot en met 5 maart 2019 te [plaats 1] , zijn echtgenote [persoon 1] , heeft mishandeld door met kracht te schoppen tegen de achterkant van een stoel (zulks terwijl voornoemde [persoon 1] in voornoemde stoel zat), waardoor zij in haar rug werd geraakt door voornoemde schop.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel moeten de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden. Verder heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte geen gevangenisstraf op te leggen die langer is dan het tot nu toe door hem uitgezeten voorarrest. De bedoeling van zijn echtgenote en dochters is niet geweest dat er een lange gevangenisstraf zou volgen, maar dat er een gedragsverandering zou optreden. De raadsman verzoekt daarom een voorwaardelijke straf op te leggen, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden daaraan verbonden.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft meermalen zijn echtgenote mishandeld en bedreigd. Deze mishandelingen vonden in hun gezamenlijke woning plaats, toen ook de kinderen thuis waren. Dit is een plek waar de echtgenote van verdachte en zijn kinderen zich veilig zouden behoren te voelen. De rechtbank acht het kwalijk dat verdachte de mishandelingen heeft ontkend en slechts in geringe mate heeft laten zien inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelingen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van 12 juni 2019, opgemaakt door N. Zwaan. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in: verdachte heeft zich op 10 april 2019 samen met zijn partner [persoon 1] voor het eerst gemeld. Sindsdien heeft hij zich aan de meldplichtafspraken met de reclassering gehouden. Verdachte volgt therapie bij de Pools sprekende therapeute [persoon 2] . Een forensische behandeling gericht op agressie regulatie problematiek is in verband met de taalbarrière tot nu toe niet van de grond gekomen. De reclassering gaat verdere mogelijkheden buiten de regio Amsterdam onderzoeken. De reclassering adviseert oplegging van een meldplicht, het voortzetten van de ingezette therapie bij [persoon 2] met uiteindelijk uitbreiding naar een gezamenlijke therapie met zijn vrouw (systeemgesprekken), een ambulante behandeling gericht op agressie regulatie voor licht verstandelijk beperkten en medewerking aan interventies gericht op het herstel en voorkoming van huiselijk geweld binnen het gezin.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling en straffen die doorgaans worden opgelegd in het kader van huiselijk geweld, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen passend en geboden, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 3 jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de volgende bijzondere voorwaarden verbinden: een meldplicht, ambulante behandelingen en andere interventies gericht op herstel en voorkoming van huiselijk geweld binnen het gezin.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van [persoon 1] . Gelet op het feit dat verdachte meerdere geweldsmisdrijven tegen zijn echtgenote heeft begaan en zij in hetzelfde huis wonen en hun relatie willen voortzetten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op te leggen bijzondere voorwaarden en het op grond van art. 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 3 bewezen verklaarde
mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 92 dagen (tweeënnegentig), van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
4. zich binnen vijf werkdagen na datum van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] te Amsterdam en blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken;
Ambulante behandeling
5. de reeds ingezette therapie voortzet bij de Pools sprekende therapeute [persoon 2] , dan wel een – in samenspraak met reclassering te bepalen – andere geschikte therapeut. Veroordeelde werkt mee aan de nog in te zetten gezamenlijke systeemgesprekken met zijn vrouw . Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Ambulante behandeling
6. meewerkt aan een ambulante behandeling gericht op agressie regulatie therapie geschikt voor licht verstandelijk beperkten bij bijvoorbeeld de Waag of een andere instelling die dit aanbiedt voor mensen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
Interventies gericht op herstel
7. meewerkt aan interventies gericht op herstel en voorkoming van huiselijk geweld binnen het gezinssysteem zoals de ingezette zorg vanuit het sociale wijkteam van de gemeente [plaats 2] / [plaats 1] , dan wel meewerkt aan outreachende zorg in te zetten vanuit een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking die dit aanbieden voor mensen die de Nederlandse taal niet goed beheersen. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft opdracht aan genoemde reclasseringsinstellingtoezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 28 juni 2019.
[...]