ECLI:NL:RBAMS:2019:5542

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
13/684313-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-partner met vrijspraak voor bedreiging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn ex-partner en bedreiging van een derde persoon. De feiten vonden plaats op 24 juli 2018 te Amsterdam. De rechtbank heeft op 14 juni 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 8 maart en 14 juni 2019. De officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, heeft de mishandeling bewezen geacht op basis van de aangifte van de ex-partner, getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De bedreiging van de derde persoon werd echter niet bewezen geacht, en de verdachte werd daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte in de context van de mishandeling onvoldoende waren om als bedreiging te kwalificeren. De rechtbank achtte de mishandeling bewezen, waarbij de verdachte zijn ex-partner in het gezicht had geslagen, wat leidde tot pijn. De verdachte had eerder een veroordeling voor een soortgelijk misdrijf, wat de strafmaat beïnvloedde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 30 dagen op, waarvan 28 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn recente diagnose van HIV en zijn spijtbetuiging. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de impact op de betrokkenen, inclusief de kinderen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684313-18
Datum uitspraak: 14 juni 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 8 maart 2019 en 14 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. van Wijk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich 24 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. mishandeling van zijn ex-partner [naam 1] , door haar in het gezicht te slaan/stompen; en,
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling van [naam 2] met de woorden:
"ik maak je af, je komt nog aan de beurt"en
"Jij gaat ze ook krijgen".
Onder beide feiten is mede ten laste gelegd dat het feit is gepleegd, terwijl er nog geen vijf jaren waren verlopen sinds een onherroepelijk geworden veroordeling van de schuldige tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde mishandeling bewezen, op grond van de aangifte van [naam 1] , de getuigenverklaring van [naam 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging acht de officier van justitie bewezen, op grond van de aangifte van [naam 2] , de getuigenverklaring van [naam 3] en de verklaring van verdachte op zitting.
3.2
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling van [naam 1] , heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [naam 2] . De verklaring van [naam 2] dat verdachte zou hebben gezegd
"ik maak je af"vindt onvoldoende steun in het dossier. De bewoordingen
"je komt nog aan de beurt"of
"Jij gaat ze ook krijgen"leveren in de context met de klap die verdachte vlak daarvoor aan [naam 1] heeft gegeven geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling op.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte voor de onder 2 ten laste gelegde bedreiging moet worden vrijgesproken.
[naam 1] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte [naam 2] de woorden
"jij gaat ze ook krijgen"heeft toegevoegd. Getuige [naam 3] heeft verklaard dat zij verdachte tegen [naam 2] heeft horen zeggen
"jou moet ik ook nog hebben"of woorden van gelijke strekking. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij tegen [naam 2] de woorden heeft geroepen
“jij krijgt ze”of
"jij komt nog aan de beurt".
De verklaring van [naam 2] dat verdachte hem heeft bedreigd met de woorden
"ik maak je af"wordt zodoende onvoldoende ondersteund door de overige verklaringen in het dossier. Verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.
Op grond van de eerdergenoemde verklaringen, stelt de rechtbank vast dat verdachte [naam 2] de woorden heeft toegevoegd
"je komt nog aan de beurt"of
"jij gaat ze ook krijgen".Nu de aard van deze uitlatingen op zichzelf onvoldoende zijn om een strafbare bedreiging op te leveren, moet worden gekeken naar de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan. Verdachte heeft deze bewoordingen geuit vlak nadat hij [naam 1] een vuistslag heeft gegeven. De rechtbank ziet de uitlatingen in verband met wat daaraan vooraf is gegaan, de mishandeling van [naam 1] . In die gegeven omstandigheid is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen zien op het willen geven van een vuistslag aan [naam 2] . Dat levert geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling op. Verdachte moet ook van dat onderdeel worden vrijgesproken. De rechtbank merkt op dat de woorden van verdachte wellicht zeer intimiderend zijn overgekomen op [naam 2] . Van een strafbare bedreiging is echter geen sprake.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte moet daarvan integraal worden vrijgesproken.
3.3.2
Oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht met de officier van justitie bewezen dat verdachte [naam 1] heeft mishandeld op grond van haar aangifte en de op de zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.
Verder volgt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 14 mei 2019 dat hij op 10 mei 2016 is veroordeeld tot een gevangenisstraf omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een zware mishandeling. Deze veroordeling is op 25 november 2016 onherroepelijk geworden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op bewezen dat verdachte
1.
op 24 juli 2018 te Amsterdam, zijn ex-partner, [naam 1] , heeft mishandeld, welke mishandeling bestond uit het met kracht stompen in het gezicht, van [naam 1] , waardoor [naam 1] pijn heeft ondervonden,
zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf, dat in kracht van gewijsde is gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij de volgende bijzondere voorwaarden gevorderd: meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, het realiseren van dagbesteding en het meewerken met de omgang met de kinderen via Bureau Jeugdzorg. Bovendien heeft de officier van justitie een taakstraf van 90 uren gevorderd en, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 45 dagen. De officier van justitie heeft gesteld in zijn strafeis rekening te hebben gehouden met de regeling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die hoger ligt dan het tot nu toe uitgezeten voorarrest. Daarbij heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Bovendien is de regeling van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. De raadsman is van mening dat het meewerken aan de omgangsregeling met de kinderen via Bureau Jeugdzorg niet als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd, dat zou de situatie slechts onnodig ingewikkeld maken. Er is al gelet op de inmenging van Jeugdzorg al hulp op dat punt.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn ex-partner en tevens moeder van zijn kinderen, in het bijzijn van zijn kinderen een vuistslag gegeven. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich slechts door zijn agressie heeft laten leiden en geen rekening heeft gehouden met de mogelijke gevolgen voor [naam 1] . Bovendien is verdachte in het geheel voorbij gegaan aan de mogelijke psychische schade voor de kinderen en hoe dit geweldsmisdrijf zijn relatie met de kinderen zou kunnen beïnvloeden. Uit de aangifte van [naam 1] blijkt ook dat de zoon van verdachte overstuur was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij [naam 1] en de kinderen.
In strafverhogende mate weegt de rechtbank mee dat blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 14 mei 2019 verdachte al meermalen is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
In strafverlagende mate weegt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte mee. Waaronder dat verdachte kortgeleden is gediagnosticeerd met HIV en daar momenteel medicatie tegen gebruikt en daarvan verschillende bijwerkingen van ondervindt. In het bijzonder weegt de rechtbank mee dat verdachte op de zitting spijt heeft betuigd en gemotiveerd lijkt om in de toekomst de omgang met [naam 1] en zijn kinderen anders aan te pakken. Uit de brief van [naam 1] aan de rechtbank blijkt ook dat verdachte die weg reeds is ingeslagen. Verdachte woont inmiddels samen met zijn huidige vriendin en heeft verklaard blij te zijn met de begeleiding die hij momenteel van de reclassering ontvangt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte gebaat is bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht, zoals ook door de reclassering in het advies van 5 december 2018 wordt geadviseerd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zullen als bijzondere voorwaarden worden verbonden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling en het realiseren van dagbesteding. De rechtbank ziet geen noodzaak om het meewerken aan de omgangsregeling via Jeugdzorg als bijzondere voorwaarde op te nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat huidige betrokkenheid van Jeugdzorg bij de gezinssituatie van verdachte voldoende is. Ook de geadviseerde bijzondere voorwaarde van begeleid wonen of maatschappelijke opvang acht de rechtbank niet langer nodig, nu verdachte over eigen woonruimte beschikt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op straffen die doorgaans worden opgelegd voor een mishandeling in het kader van huiselijk geweld en de vrijspraak van de bedreiging van [naam 2] aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 28 voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 40 uren passend en geboden. De rechtbank heeft in de strafoplegging rekening gehouden met een eerdere veroordeling van verdachte, conform artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 43a, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de schuldige een hem wegens een daaraan soortgelijk misdrijf opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 28 (achtentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
4. zich uiterlijk vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Jeugdbescherming & Reclassering Leger des Heils te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
Ambulante behandeling
5. zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling; en,
Dagbesteding
6. beschikt over zinvolle dagbesteding van tenminste 24 uur per week, zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 (twintig) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit verkorte vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juni 2019.
[....]