ECLI:NL:RBAMS:2019:5460

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
13/669148-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake verkrachting en diefstal

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere seksuele misdrijven en diefstal. De zaak betreft vier feiten: poging tot verkrachting van [naam 1] op 5 februari 2016, verkrachting van [naam 2] op 15 augustus 2016, verkrachting van [naam 3] op 17 juni 2016, en diefstal van € 100 van [naam 3] op dezelfde datum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze feiten, waarbij de verklaringen van de slachtoffers en getuigen als bewijs zijn gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, onder invloed van alcohol, de grenzen van de slachtoffers heeft overschreden en hen ernstig heeft beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 368 dagen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een contactverbod met [naam 2]. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de immateriële schade van [naam 1] op € 1.000,- en van [naam 2] op € 3.000,- is vastgesteld, en materiële schade van [naam 3] op € 100,-. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669148-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, en verdachte en zijn raadsman, mr. M. I. Bloch, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat namens de benadeelde partijen [naam 2] , met raadsvrouw mr. L.A Korfker en mr. R.I. Takens namens [naam 1] naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1:
poging tot verkrachting van [naam 1] op 5 februari 2016;
Feit 2:
verkrachting (primair) of aanranding (subsidiair) van [naam 2] op 15 augustus 2016 in Amsterdam;
Feit 3:
Verkrachting (primair), poging tot verkrachting (subsidiair) of aanranding (meer subsidiair) van [naam 3] op 17 juni 2016 in Amsterdam;
Feit 4:
diefstal van € 100 van [naam 3] op 17 juni 2016 in Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
Op grond van de aangifte, de getuigenverklaringen, de foto’s van het letsel en de waarnemingen van de verbalisanten kan bewezen worden dat verdachte [naam 1] heeft geprobeerd te verkrachten. Ten aanzien van feit 2 ondersteunt de getuigenverklaring van [naam getuige] de aangifte, waardoor bewezen kan worden dat verdachte [naam 2] heeft verkracht. Ten aanzien van feit 3 blijkt uit WhatsApp-gesprekken dat de intentie van verdachte was om seks te hebben en dat aangeefster daar niet van gediend was. De aangifte wordt deels ondersteund door de verklaring van verdachte dat er seksuele handelingen zijn verricht en dit maakt dat de verkrachting van [naam 3] bewezen kan worden. Feit 4 kan ook bewezen worden omdat zowel aangeefster en verdachte toegeven dat er een geldbedrag is weggenomen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde feiten.
Verdachte betwist de ten laste gelegde feiten en de lezingen van aangeefsters daarover. Ten aanzien van feit 1 had verdachte geen opzet op de verkrachting van [naam 1] . Wat betreft feit 2 kan het feitencomplex niet bewezen worden. [naam 2] heeft aangifte gedaan onder druk van haar vriend. Er is geen nader onderzoek verricht en de enige getuige verklaart dat hij [naam 2] niet gelooft. Zelf verklaart [naam 2] tegenstrijdig. Als de rechtbank hier niet in meegaat, moet vrijspraak volgen omdat verdachte geen opzet op de verkrachting van [naam 2] had.
Ten aanzien van feit 3 is er onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde feitenrelaas. In de WhatsApp-gesprekken zit een seksueel uitdagende context. De verklaringen van [naam 3] over het binnendringen zijn wisselend. Ook blijft onduidelijk waar deze handelingen hebben plaatsgevonden. In geval de rechtbank hierover anders oordeelt, dient verdachte te worden vrijgesproken omdat niet kan worden aangetoond dat verdachte opzet had op het met dwang seksueel binnendringen of aanranden van [naam 3] .
Ten aanzien van feit 4 dient vrijspraak te volgen omdat het oogmerk op wederrechtelijke toeëigening ontbreekt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feit 1 primair – poging verkrachting [naam 1]
De politie komt in de nacht van 4 februari 2016 af op een melding over een vechtpartij op het [adres 2] te Amsterdam. Zij treffen daar aangeefster [naam 1] in tranen. Die avond werd er een suprisefeest georganiseerd voor haar verjaardag. Verdachte belt op deze avond aan en wordt binnengelaten. Verdachte drinkt veel alcohol. Als iedereen naar huis gaat, blijft verdachte in de woning. Als blijkt dat verdachte niet wil vertrekken, belt [naam 1] haar vriendin [naam 4] die ook op het feest was. [naam 4] hoort door de telefoon verdachte roepen dat hij niet weg wil. [naam 1] belt [naam 4] even later nogmaals en [naam 4] hoort [naam 1] dan roepen: “Je moet weg”. [naam 4] besluit terug te rijden en krijgt voor de derde keer een oproep van [naam 1] . Dit keer hoort [naam 4] huilend roepen: “Help, help.” Volgens [naam 1] pakt verdachte haar dan vast bij haar armen en drukt haar op de bank. [naam 1] kan ontkomen en rent naar haar slaapkamer. Verdachte komt achter haar aan en grijpt haar bij haar middel. [naam 1] wordt door verdachte twee keer op haar gezicht geslagen. Hij probeert haar broek naar beneden trekken. [naam 1] verzet zich en kan voorkomen dat verdachte haar broek naar beneden trekt. Verdachte vlucht vervolgens weg.
Aangekomen bij de woning zien [naam 4] en de zus van [naam 1] verdachte buiten op zijn knieën zitten en tegen [naam 1] zeggen: “Sorry, het was niet mijn bedoeling. Het spijt me”. De verbalisanten, die op de melding van de vechtpartij zijn afgekomen, nemen waar dat [naam 1] blauwe vingertoppen heeft en letsel op haar armen en gezicht. Op de muur in de woning zit een zwarte veeg van de leren broek van [naam 1] .
De volgende dag stuurt verdachte twee berichten naar [naam 1] , waarin hij zegt: “Ik heb echt fuckin spijt van wat is gebeuren. Ik weet niet meer precies hoe en wat. Ik was kapot dronk” en “Sgat, het spijt me echt”.
Verdachte verklaart dat [naam 1] liegt. Hij mocht in de woning blijven van [naam 1] . Zij begon ineens te schreeuwen en een groep mannen kwam de woning in. Zij sloegen hem met een stuk hout en pakten zijn (gouden) ketting. [naam 1] zou in het complot zitten.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [naam 1] heeft geprobeerd te verkrachten en overweegt daartoe als volgt.
[naam 1] verklaart in haar aangifte dat verdachte haar op een gewelddadige manier vastpakt, op bed duwt en probeert de broek van [naam 1] uit te krijgen. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de verklaring van [naam 1] en is van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd seksuele handelingen bij [naam 1] te verrichten. [naam 1] is in haar aangifte zeer open geweest en heeft een gedetailleerde en consistente verklaring afgelegd. Bovendien wordt de aangifte ondersteund door de verklaring van getuige [naam 4] , inhoudende dat zij [naam 1] door de telefoon hoorde schreeuwen dat verdachte haar niet moest aanraken en weg moest gaan. Later trof [naam 4] aangeefster [naam 1] huilend en overstuur in de woning aan. [naam 1] vertelde haar toen dat verdachte haar broek naar beneden had proberen te trekken.
De verklaring van verdachte acht de rechtbank volstrekt niet geloofwaardig. Elk aanknopingspunt voor dat scenario ontbreekt namelijk in het dossier. Daarbij hecht de rechtbank waarde aan het gegeven dat verdachte die avond, en later via WhatsApp, zijn excuses aanbiedt maar toch blijft volhouden dat hij haar niks heeft misdaan.
De rechtbank overweegt voorts dat - nadat [naam 1] herhaaldelijk heeft aangegeven dat zij wilde dat verdachte weg ging en tegengestribbelde – het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat [naam 1] geen seks wilde. Door toch door te gaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de handelingen tegen de wil van [naam 1] zouden plaatsvinden. Daarmee heeft hij de door [naam 1] aangegeven grens overschreden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld. Dat de handelingen van verdachte ook gericht waren op het hebben van seks leidt de rechtbank af uit wat aangeefster die avond tegenover de verbalisanten op het bureau Overtoomsesluis zei, te weten: “In plaats van dat hij naar huis ging, verklaarde hij mij de liefde.” Daarnaast heeft zij verklaard dat hij haar op het bed heeft geduwd, haar T-shirt omhoog heeft geduwd en heeft geprobeerd haar broek naar beneden te trekken.
3.3.2.
Feit 2 primair – verkrachting [naam 2]
treft verdachte op 15 augustus 2016 in het [naam park] terwijl zij haar hond aan het uitlaten is. Ze raken aan de praat op een bankje, waarbij verdachte handtastelijk is. Rond 20:00 uur stelt verdachte voor om naar de woning van [naam 2] te gaan. Ze halen hasj en bier en komen aan bij de woning van [naam 2] . Eenmaal binnen slaat de sfeer snel om. Volgens [naam 2] begint verdachte aan haar te zitten en legt hij haar hand op zijn penis over zijn kleding heen. Het gedrag van verdachte is directief en dwingend. [naam 2] zegt tegen verdachte moet stoppen en zij is bang voor hem. Verdachte haalt zijn penis uit zijn broek en eist dat [naam 2] daar een kusje op geeft. [naam 2] doet dit. Verdachte wil vervolgens dat [naam 2] zijn gehele penis in haar mond neemt. Uit angst geeft [naam 2] hier aan toe. Verdachte probeert herhaaldelijk de broek van [naam 2] uit te trekken en gooit haar op de bank. [naam 2] is ongesteld en geeft dit aan. Verdachte wil hierop anale seks. [naam 2] probeert de seksuele handelingen tegen te gaan door hem passages uit de Bijbel voor te houden. Uiteindelijk houdt verdachte op en kan [naam 2] hem uit de woning krijgen. Getuige [naam getuige] wordt rond 22:30 door [naam 2] gebeld via Facebook. Ze vertelt in paniek dat verdachte bij haar is en niet weg wil gaan. Eenmaal aangekomen in de woning treft [naam getuige] alleen aan, huilend en in shock. Zij wil niet vertellen wat er is gebeurd. Verdachte komt terug en belt aan bij de woning. [naam 2] wil niet dat hij boven komt. Later vertelt [naam 2] geëmotioneerd aan [naam getuige] dat verdachte aan haar heeft gezeten en dat zij verdachte moest pijpen.
Volgens verdachte was het juist [naam 2] die seks met hem wilde. Zij nodigt verdachte uit om naar de woning te komen. Daar kleedt zij zich uit en gaat op bed liggen. Verdachte wil eigenlijk geen seks met haar want zij is zijn type vrouw niet. Toch kleedt hij zich ook uit en vraagt haar een condoom te pakken. Verdachte heeft niet gevraagd om hem te pijpen of om anale seks te hebben en heeft haar ook niet betast. Hij is uiteindelijk weggegaan nadat hij in slaap viel.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [naam 2] heeft verkracht en overweegt daartoe als volgt.
[naam 2] heeft, in opdracht van verdachte, diverse seksuele handelingen uitgevoerd en ondergaan. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de inhoud van de aangifte, waarin aangeefster gedetailleerd heeft verklaard over wat er op de avond van 15 augustus 2016 in haar woning heeft plaatsgevonden. De aangifte wordt op essentiële punten ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] . Hij trof haar kort naar het gebeuren huilend en overstuur aan en [naam 2] vertelde hem dat zij verdachte moest pijpen. De verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze verklaring vindt geen enkele ondersteuning in het dossier.
[naam 2] heeft meerdere keren aangegeven geen seks te willen en verklaart de seksuele handelingen te hebben verricht uit angst voor verdachte. De rechtbank overweegt dat voor verdachte voldoende kenbaar had moeten zijn dat [naam 2] geen seks met hem wilde. Verdachte heeft door dit wel te doen bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de handelingen tegen haar wil zouden plaatsvinden. De rechtbank verwerpt hiermee het verweer van de raadsman dat verdachte geen opzet had op de handelingen.
3.3.3.
Feit 3 primair – verkrachting [naam 3]
Naar aanleiding van een melding van een ruzie op de [adres 1] tussen een man en vrouw komt de politie ter plaatse. Zij treffen een huilende vrouw, aangeefster [naam 3] , die zegt in de woning seksueel te zijn betast en beroofd door verdachte. [naam 3] en verdachte ontmoeten elkaar tijdens Koningsdag 2015. Zij wisselen telefoonnummers uit en spreken af op 17 juni 2016 in Amsterdam. Voorafgaand aan de afspraak hebben verdachte en [naam 3] WhatsApp-contact, waarin verdachte diverse seksuele toenaderingen doet. Verdachte haalt [naam 3] op 17 juni 2016 op van station [naam station] . Ze eten samen, halen drank en gaan in het park zitten. Ze gaan naar de woning van een vriend van verdachte, [naam 5] . Volgens [naam 3] verandert het gedrag van verdachte snel op het moment dat zij in de woning zijn. Verdachte sluit de ramen en gordijnen en gaat dicht bij [naam 3] op de bank zitten. Verdachte drinkt veel alcohol en dringt [naam 3] aan meer te drinken. Verdachte wordt hierdoor steeds agressiever en begint haar te betasten. Hij trekt zijn kleren uit en probeert [naam 3] ook te ontdoen van haar kleding. [naam 3] roept dat verdachte moet ophouden en probeert de woning te ontvluchten. Verdachte blokkeert de toegang. Hij zegt dat hij seks met haar wil hebben. Hij betast haar borsten en billen onder haar kleding. Hij probeert haar broek uit te trekken. Hij betast haar vagina en duwt zijn vingers in haar vagina. [naam 3] gilt hard, waarop [naam 5] op de deur bonkt. Verdachte stopt. Verdachte pakt de portemonnee van [naam 3] , haalt daar geld uit en vertrekt naar buiten.
Verdachte betwist de lezing van [naam 3] . Volgens verdachte vroeg [naam 3] geld voor het hebben van seks en heeft verdachte haar € 80,- gegeven. [naam 3] deed vervolgens haar broek naar beneden en verdachte begon haar te likken. Opeens moest [naam 3] weg. Verdachte wilde zijn geld terug en pakte zelf zijn geld terug uit haar portemonnee. [naam 3] begon te schreeuwen en dreigde aangifte te doen van verkrachting als hij het geld niet zo teruggeven.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte [naam 3] heeft verkracht. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht bij [naam 3] en is seksueel binnengedrongen bij haar. Dit volgt uit de aangifte van [naam 3] , waarin zij verklaart dat verdachte haar borsten, billen en vagina heeft betast en zijn vingers in haar vagina heeft gebracht. De rechtbank acht de verklaring van [naam 3] voldoende betrouwbaar. [naam 3] heeft op essentiële onderdelen consistent verklaard en heeft specifiek omschreven wat er is gebeurd. Haar aangifte vindt ondersteuning in het feit dat verbalisanten [naam 3] huilend en schreeuwend voor de deur aantreffen en zij in de woning van [naam 3] kledingstukken van verdachte vinden. Ook acht de rechtbank de WhatsApp-gesprekken vóór de afspraak van belang, waarin verdachte meermaals seksuele toespelingen maakt naar [naam 3] en waarin zij in reactie daarop duidelijk laat weten daar niet van gediend te zijn. De verklaring van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. Die verklaring vindt geen ondersteuning in het dossier en strookt niet met de WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [naam 3] en de toestand waarin verbalisanten [naam 3] aantreffen bij de woning.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het voor verdachte duidelijk had moeten zijn dat [naam 3] geen seks wilde hebben. Verdachte zet desondanks door en aanvaardt daarmee bewust de aanmerkelijk kans dat hij tegen de wil van [naam 3] in handelt. Hiermee heeft verdachte opzet gehad op het onder dwang seksueel binnendringen van [naam 3] .
3.3.4.
Feit 4 – diefstal [naam 3]
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte wederrechtelijk € 100,- heeft weggenomen van [naam 3] .
[naam 3] heeft verklaard dat verdachte € 100 heeft weggenomen uit haar portemonnee. Verdachte heeft verklaard dat hij dat geld heeft teruggepakt uit de portemonnee van [naam 3] omdat hij haar had betaald voor seks, maar [naam 3] geen seks meer wilde en wegging. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig. Gelijk hetgeen hiervoor reeds bij feit 3 is overwogen dat de verklaring van verdachte niet past bij de WhatsApp-berichten en waarnemingen van verbalisanten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1
op 5 februari 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en feitelijkheden [naam 1] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, opzettelijk die [naam 1] heeft
- vastgepakt en getild en
- meermalen tegen haar gezicht heeft geslagen en
- zijn hand op de mond van die [naam 1] heeft gehouden en
- die [naam 1] heeft geduwd teneinde haar op een bed te krijgen en
- meermalen de broek van die [naam 1] heeft vastgepakt teneinde die naar beneden te trekken;
Ten aanzien van feit 2
op 15 augustus 2016 te Amsterdam door geweld en feitelijkheden [naam 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, vanuit een positie van fysieke overmacht,
- zijn penis uit zijn broek gehaald en die [naam 2] opgedragen zijn penis te kussen en die [naam 2] opgedragen zijn penis in haar mond te nemen en
- de hand van die [naam 2] vastgepakt en over zijn kleding op zijn penis gelegd en
- meermalen geprobeerd haar onderbroek omlaag te trekken en
- die [naam 2] op een bedbank gegooid en
- gezegd dat hij anale seks wilde en geprobeerd anale seks met haar te hebben en
- haar borsten betast en
- haar vagina gekust;
Ten aanzien van feit 3
hij op 17 juni 2016 te Amsterdam door geweld en feitelijkheden en door bedreiging met geweld [naam 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, terwijl hij alleen met die [naam 3] in een woning was
- getracht haar kleding uit te trekken en
- een knoopje van haar broek losgemaakt en
- haar armen vastgehouden en
- op haar arm geslagen en
- met die [naam 3] geworsteld en
- gezegd dat hij met haar naar bed wilde en dat dat ook ging gebeuren en
- die [naam 3] op haar mond en in haar nek gezoend en
- haar billen en haar borsten onder haar kleding betast en
- haar vagina betast en
- vingers in haar vagina heeft geduwd;
Ten aanzien van feit 4
hij op 17 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 100 euro, toebehorende aan [naam 3] .

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 3 jaren. Daarbij vordert de officier van justitie aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering alsmede een contactverbod ten aanzien van [naam 2] en vordert de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, de psychische problematiek en het advies van de reclassering.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting, twee verkrachtingen en een diefstal. Onder invloed van alcohol is hij bij drie vrouwen veel te ver gaan en heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele behoeftes en geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn gedragingen voor de aangeefsters. Bij twee aangeefsters hebben de feiten plaatsgevonden in hun eigen woning, waar zij zich veilig behoren te voelen. Door op dergelijke wijze te handelen, heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefsters. Ook hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij aangeefsters veroorzaakt, zoals onder meer blijkt uit hetgeen door de raadslieden ter terechtzitting namens de benadeelde partijen is voorgedragen.
Aangeefster [naam 2] is onder behandeling bij een psycholoog vanwege psychische klachten en heeft angst- en stressaanvallen waardoor zij haar baan heeft moeten opzeggen. Aangeefster [naam 1] heeft een hele tijd niet meer thuis durven slapen en heeft veel vertrouwensproblemen opgelopen. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
De oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht geven voor een verkrachting als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor 24 maanden. Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur dan ook op zijn plaats. Daartoe zal de rechtbank evenwel niet overgaan, onder meer vanwege redenen die zijn gelegen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Maar naast die persoonlijke omstandigheden vindt de rechtbank het ook van belang dat verdachte in alle drie de zaken er duidelijk blijk van heeft gegeven de grenzen van deze vrouwen niet te hebben gerespecteerd en te ver is gegaan. Dit gedreven door zijn eigen wensen. Daar staat echter ook tegenover dat verdachte in alle drie de zaken toch op enig moment is gestopt en is vertrokken. Daarmee is de impact op de slachtoffers niet minder groot geworden, maar moeten de zaken in vergelijking met menig andere verkrachtingszaak als minder ernstig worden aangemerkt.
Uit de psychologische Pro Justitia-rapportage, opgesteld door J.E.P. Kruikemeier, van 19 mei 2017, blijkt dat bij verdachte sprake is van een posttraumatische stress-stoornis, die ernstig en chronisch van aard is, vanwege een zeer belast oorlogsverleden, waarbij hij getuige zou zijn geweest van gruwelijke geweldplegingen en verkrachtingen. Hij zou als kind ook (herhaaldelijk) zijn verkracht in [land van herkomst] . In Nederland is verdachte dan ook geopereerd vanwege een
rectumprolapsals gevolg van deze verkrachtingen. Ook is sprake van een stoornis in alcoholgebruik, waarbij het aannemelijk is dat de PTSS-klachten het alcoholprobleem in stand houden. Verdachte is eerder in 2007 detentieongeschikt verklaard vanwege zijn posttraumatische-stress stoornis.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een reclasseringsrapportage van 28 juni 2019, opgemaakt door E. Borstlap, betreffende verdachte waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling voor zijn PTSS-klachten en seksualiteitsproblematiek en meewerken aan schuldhulpverlening. De reclassering merkt op dat verdachte sinds zijn schorsing een behoorlijke ontwikkeling heeft doorgemaakt en praktische zaken in zijn leven gerealiseerd heeft. Een gevangenisstraf zou kunnen resulteren in de teloorgang van deze vooruitgang, onder andere vanwege het risico op verliezen van huisvesting en vroegtijdige beëindiging van het traject bij de Kredietbank.
Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis op 13 oktober 2016, heeft verdachte zich – voor zover de rechtbank bekend is – niet nogmaals schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank is voorts van oordeel dat als strafverminderend in aanmerking dient te worden genomen dat het oudere feiten betreffen en hierna niet van nieuwe incidenten is gebleken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is maar de rechtbank ziet aanleiding om het grootste deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden. Dit heeft tot gevolg dat verdachte niet meer terug hoeft naar de gevangenis. Maar verdachte moet zich wel terdege realiseren dat dit ernstige feiten betreft.
Aan verdachte wordt daarom een gevangenisstraf van 368 dagen met aftrek, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur opgelegd. Ter voorkoming van recidive zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie had gevorderd een proeftijd voor de duur van drie jaren op te leggen, maar dat vindt de rechtbank een te lange tijd omdat de feiten al van enige jaren geleden dateren en verdachte inmiddels al ruim tweeëneenhalf jaar, sinds datum schorsing van de voorlopige hechtenis, onder toezicht van de reclassering staat.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook een contactverbod met [naam 2] als bijzondere voorwaarde dient te worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen die deze voor het slachtoffer hebben gehad, is van groot belang dat verdachte geen contact met [naam 2] zal zoeken en zich niet in de nabijheid van haar woning zal bevinden.

8.Beslag

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen slip, toebehorend aan [naam 3] , moet worden onttrokken aan het verkeer. De andere in beslag genomen goederen (items 2 tot en met 6) mogen terug naar verdachte.
De raadsman verzoekt de goederen (items 2 tot en met 6) terug te geven aan verdachte.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de in beslag genomen slip van [naam 3] dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 3 bewezen geachte is begaan.
De resterende in beslag genomen goederen (items 2 tot en met 6) zullen aan verdachte worden teruggegeven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 3] vordert € 150,- materiële schadevergoeding.
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 4.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam 2] vordert € 6.000,- immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van [naam 1] en [naam 2] in het geheel en de vordering van [naam 3] tot het bedrag van € 100,- moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsman dat de immateriële vergoedingen moeten worden beperkt tot een bedrag van € 500,-. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 2009 (HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1812,
NJ2009/293) en betoogd dat de schadevergoedingsmaatregel niet kan worden opgelegd omdat verdachte geen geld heeft.
[naam 1]
De raadsman van [naam 1] heeft naar voren gebracht zij geestelijk letsel heeft opgelopen, in de vorm van gevoelens van onveiligheid en angst.
Vast staat dat aan benadeelde partij [naam 1] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, omdat zij in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. Voor het overige zal [naam 1] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 2]
De raadsvrouw van [naam 2] heeft naar voren gebracht dat zij geestelijke letsel heeft opgelopen. Ze heeft psychische klachten en staat onder behandeling bij een psycholoog. Daarnaast heeft ze angstaanvallen en stressklachten.
Vast staat dat aan benadeelde partij [naam 2] door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, omdat zij in haar persoonlijke levenssfeer is aangetast. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde en uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. Voor het overige zal [naam 2] niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dat deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 3]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [naam 3] als gevolg van het hiervoor onder feit 4 bewezen verklaarde, rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze materiële schade in totaal op een bedrag van € 100,- te weten het weggenomen geldbedrag uit de portemonnee. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [naam 3] voor het overige deel niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar voornoemd arrest, dat de draagkracht van een verdachte slechts in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan zijn tot het afzien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Daarbij kan in het bijzonder worden gedacht aan gevallen waarin op voorhand vaststaat dat het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel slechts zal leiden tot het in de toekomst tenuitvoerleggen van vervangende hechtenis. Dat een dergelijke situatie zich voordoet is door de raadsman niet onderbouwd. Ten aanzien van onderhavige schadevergoeding bestaat niet de verwachting dat verdachte deze vergoeding nooit zal kunnen betalen. Het verweer wordt daarom verworpen.
[naam 1]
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 10 dagen.
[naam 2]
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 20 dagen.
[naam 3]
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 2 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 36b, 36c, 45, 57, 242, 310 van het Wetboek van Strafrecht

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
poging tot verkrachting;
Ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde
verkrachting, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
368 (driehonderdachtenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat:
1. verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
Meldplicht
Verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd moet melden bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70, 1091 EH Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
Ambulante behandeling
Verdachte zich voor zijn psychische klachten en verslavings- en seksualiteitsproblematiek moet laten behandelen door Inforsa, of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor [crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek]. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Schuldhulpverlening
Verdachte moet meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in
zijn financiën en schulden.
Contactverbod
Verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren op geen enkele wijze – direct of indirect – contact op mag nemen, zoeken of hebben met [naam 2] , geboren op [geboortedatum naam 2] te Amsterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod.
Geeft aan genoemde instelling(en) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
240 (tweehonderdveertig) uur, bij niet verrichten te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen vervangende hechtenis.
Wijst de vordering van
[naam 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 1.000,- (duizend euro),te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 5 februari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 1],
€ 1.000,- (duizend euro)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 5 februari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
10 (tien) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Wijst de vordering van
[naam 2]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 3.000,- (drieduizend euro),te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 2],
€ 3.000,- (drieduizend euro)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 15 augustus 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Wijst de vordering van
[naam 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 100,- (honderd euro),te vermeerderen met de wettelijk rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 17 juni 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[naam 3],
€ 100,
- (honderd euro)aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 17 juni 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
2 (twee) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Gelast de
teruggave aan verdachtevan:
1. STK Beker
5205867
2. 1.00 STK Shirt
5205868
3. 1.00 STK Pet
NIKE AIR
5305869
4. 1.00 STK Halsketting
5205870
5. 1.00 STK Zaktelefoon K1: roze
NOKIA
5132209
Gelast te
onttrekken aan het verkeer:
1. STK Ondergoed
5205875; slip [naam 3]
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en D.W. Van Putten - De Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2019.
[....]
.
[....]
.