Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Verloop van de procedure
- het wrakingsverzoek van 19 maart 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 16 mei 2019.
2.De feiten
“een rituele dans ”wilde voorkomen wanneer op voorhand duidelijk was dat schikkingspogingen niet tot een oplossing zouden leiden. De gemachtigde van verzoeker heeft toen verklaard dat er bij verzoeker twijfel bestond of een minnelijke regeling haalbaar zou zijn, maar dat dit niet betekende dat verzoeker niet bereid was daarover tijdens een schorsing te gaan praten.
De gronden van het verzoek
“dat ze in principe bereid zijn om te praten”maar dat die bewoordingen veelal betekenen dat
“men na een paar minuten weer binnen is, met de mededeling dat geen overeenstemming is bereikt”. Nadat door en namens verzoeker nogmaals was benadrukt dat de bereidheid tot een gesprek op de gang wel degelijk aanwezig was merkte de rechter op
“Dat hoor ik ze allemaal zeggen!”.Door verzoeker en zijn gemachtigde werden deze woorden als een cynische opmerking opgevat, ook omdat de rechter die woorden met enige nadruk en stemverheffing uitsprak en daarbij in de richting van verzoeker en zijn gemachtigde keek. Dit wekte bij verzoeker de indruk dat hij niet serieus werd genomen dan wel dat hij zich niet constructief opstelde in de ogen van de rechter. Op zich mag een rechter tot dat oordeel komen, maar hij behoort van dat oordeel niet ten overstaan van partijen blijk te geven. Toen de advocaat van de wederpartij daarna om een reactie werd gevraagd was er geen behoefte aan een gesprek op de gang.
“ik heb ze diagonaal doorgenomen”.Nadat de advocaat van de wederpartij bezwaar tegen de stukken had gemaakt, heeft de rechter beslist dat de stukken te laat ingediend waren.
“Zullen we het maar houden bij wat in deze zaak speelt.”
“dat volgens verzoeker voor een aanzienlijk bedrag aan schade was ontstaan”. Dit was overduidelijk een kritische opmerking over de omvang van de schade die verzoeker meende geleden te hebben.
“dat hij het heel normaal vindt dat [ ] heeft gezegd dat opdrachtgevers van [naam vof] geld konden verdienen met de diensten van [naam vof] ”. Kennelijk vond de rechter het normaal dat de wederpartij dit zonder dat daaraan enige berekening ten grondslag lag kon beweren. Ook daaruit blijkt vooringenomenheid bij de rechter.
De reactie van de rechter
De beoordeling