In deze zaak vorderde [eiser], de zoon van de overleden huurder, dat hij de huurovereenkomst van de sociale huurwoning aan de [adres] op zijn naam mocht voortzetten. De moeder van [eiser] was sinds 20 april 2010 huurder van de woning, maar overleed op 14 september 2018. [eiser] had sinds 2014 bij zijn moeder gewoond en voerde aan dat er sprake was van een duurzame gezamenlijke huishouding. Ymere, de verhuurder, weigerde echter het verzoek om medehuurderschap, omdat volgens hen geen duurzame gemeenschappelijke huishouding bestond. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij en zijn moeder een gezamenlijke huishouding voerden. De rechter concludeerde dat [eiser] zonder recht of titel in de woning verbleef en dat de vordering tot ontruiming moest worden toegewezen. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op twee maanden na betekening van het vonnis. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.