ECLI:NL:RBAMS:2019:5341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
AMS 18/5381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand wegens zelfredzaamheid en feitelijke kwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres I, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. N.R. Janszen, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiseres I had een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor rechtsbijstand, welke door verweerder op 16 april 2018 was afgewezen. Eiseres II, tevens gemachtigde van eiseres I, had bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft op 29 januari 2019 de zitting gehouden, waarbij eisers niet verschenen, maar vertegenwoordigd waren door hun advocaat.

De rechtbank heeft allereerst beoordeeld of eiseres II procesbelang had bij het beroep. Gezien de jurisprudentie van de Raad van State oordeelde de rechtbank dat eiseres II geen belanghebbende was bij de afwijzing van de toevoeging, waardoor haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiseres I had een uitwonendenbeurs ontvangen en had bezwaar gemaakt tegen een bestuurlijke boete die haar was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag voor rechtsbijstand ten onrechte was afgewezen, omdat eiseres I zelf haar belangen kon behartigen. De rechtbank concludeerde dat de zaak feitelijk van aard was en dat eiseres I in staat was om zelf contact op te nemen met de betrokken instanties.

De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor toekenning daarvan. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres II niet-ontvankelijk en het beroep van eiseres I ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 maart 2019, en er werd een rechtsmiddel aangegeven voor hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres ] , te Haarlem, eiseres I

mr. N.R. Janszen,advocaat te Haarlem, eiseres II, tevens gemachtigde van eiseres I, hierna gezamenlijk: eisers
en
het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand,verweerder (gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van eiseres I afgewezen.
Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres II niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres I ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Eisers zijn niet verschenen, maar vertegenwoordigd door mr.
V.J.M.Janszen die waarnam voor zijn kantoorgenoot mr. N.R. Janszen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Ovenvegingen

1. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres II procesbelang heeft bij dit beroep. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 is de rechtbank van oordeel dat eiseres II niet is aan te merken als belanghebbende bij het besluit tot weigeren van een toevoeging, vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang. Dat betekent dat het beroep van eiseres II niet-ontvankelijk is.
2. Eiseres I (hierna: eiseres) heeft een uitwonendenbeurs ontvangen. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft aan eiseres op 24 november 2017 een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van€ 832,--. Op 8 maart 2018 heeft eiseres een brief gekregen, waarin wordt verwezen naar de bestuurlijke boete van 24 november 2017. Eiseres heeft tegen zowel de brief van 8 maart 2018 als de daarin genoemde boete van 24 november 2017 bezwaar gemaakt. Hiervoor heeft de gemachtigde van eiseres bij verweerder om een toevoeging voor rechtsbijstand aangevraagd
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen met verwijzing naar artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Van eiseres kan worden verwacht dat zij zelfcontact opneemt met DUO en/of het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) om navraag te doen en dat zij zelf, of met behulp van een ander dan een advocaat, bezwaar maakt. Eiseres kan zelf toelichten waarom sprake is van een uitwonende situatie, nu dit ziet op feitelijkheden.
4. Eiseres betoogt dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen. Verweerder gaat uit van onjuiste informatie. De zaak heeft geen betrekking op de betaling van de door het CJIB opgelegde boete. De zaak ziet op het bezwaar tegen de oplegging van een bestuurlijke boete van 8 maart 2018, althans tegen de in de boete vermelde beschikking van 24 november 2017. Eiseres heeft weliswaar te laat bezwaar gemaakt tegen de bestuurlijke boete van 8 maart 2018, maar er is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Aan haar was namelijk medegedeeld dat zij geen bestuurlijke boete opgelegd zou krijgen. Dit is dus een juridisch verweer. Ook heeft DUO het boetebesluit niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Uit de Werkinstructie toevoegen blijkt dat een toevoeging wordt afgegeven voor het procederen tegen een bestuurlijke boete, zoals hier het geval is. Verweerder had de toevoeging dus moeten afgeven. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, verzoekt eiseres om schadevergoeding vanwege de schade die zij door de vertraging is opgelopen. Eiseres is namelijk genoodzaakt om de behandeling van de onderliggende boetezaak aan te houden, totdat over deze toevoeging is beslist.
5.1.
Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
In artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van dezelfde wet, is bepaald dat de Raad de toevoeging kan weigeren indien de aanvraag een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
5.2.
Verweerder voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid, neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 dat is voortgezet in de Werkinstructie toevoegen (hierna: het Handboek). Volgens aantekening 9 bij artikel 12 van de Wrb vloeit voornoemde uitsluitingsgrond voort uit de doelstelling van de wet:
"(... ) Deze uitsluitingsgrond vloeit voort uit de doelstelling van de wet. De wet strekt er immers toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat juridische bijstand te verlenen. Is juridische bijstand (nog) niet geïndiceerd, dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij rechtzoekende zonodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening, bijvoorbeeld hulpverlening van maatschappelijk werk, slachtofferhulp of een bureau sociaal raadslieden.
Bovendien kan op grond van deze bepaling de rechtsbijstand worden geweigerd indien de aanvraag in een prematuur stadium wordt ingediend. Binnen redelijke grenzen mag van de rechtzoekende verwacht worden dat deze zelf het nodig onderneemt om het probleem tot een goed einde te brengen.
Het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria wijst in de artikelen 6 tot en met 8 een aantal zaken aan waarvoor, gezien de betrekkelijke eenvoud van die zaken, geen rechtsbijstand op basis van toevoeging kan worden verleend.(... )"
5.3.
Verweerder hanteert bij de beoordeling van een aanvraag als deze onder meer de op de website van verweerder gepubliceerde werkinstructies. Onder deze werkinstructies bevindt zich de werkinstructie 'C03 l studiefinanciering' waarin is opgenomen dat de toevoeging kan worden afgewezen, als de gronden van feitelijke aard zijn in de bezwaarprocedure. Van de rechtszoekende mag dan enige zelfredzaamheid worden verwacht.
6. De rechtbank overweegt dat het bij deze stand van zaken aan eiseres als aanvrager van de toevoeging is om aannemelijk te maken dat in deze procedure niet slechts feitelijke gronden moeten worden aangevoerd, maar ook een juridisch verweer. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin niet geslaagd. Onbetwist is dat in de onderliggende boetezaak de inhoudelijke vraag centraal staat of eiseres al dan niet uitwonend is. Dat is bij uitstek een feitelijke kwestie. Van eiseres kan worden verwacht dat zij hieromtrent zelfstandig haar belangen kan behartigen door uitsluitsel te geven over haar woonsituatie. Dat eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een juridisch verweer nu het mede gaat om de ontvankelijkheid van het bezwaar, doet niet af aan het feitelijk karakter van de zaak. Eiseres kan immers zelf uitleggen waarom zij nu pas bezwaar maakt, hoe het contact met DUO is verlopen en welke toezeggingen aan haar zijn gedaan. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Het verzoek van eiseres om schadevergoeding, wijst de rechtbank af, nu er geen grond is voor toekenning daarvan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep van eiseres II niet-ontvankelijk; verklaart het beroep van eiseres I ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid

van mr. T. Pourjalili, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.