ECLI:NL:RBAMS:2019:5330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
13/684296-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor wederrechtelijke vrijheidsberoving, veroordeling voor mishandeling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van wederrechtelijke vrijheidsberoving en mishandeling van zijn neef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 juli 2018 in Amsterdam zijn neef heeft vastgehouden, maar oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn neef wilde aanspreken over zijn verblijf in Nederland en dat zijn intentie niet was om hem van zijn vrijheid te beroven. De rechtbank concludeert dat het vasthouden van de neef in een nekklem gedurende een korte periode niet kan worden gekwalificeerd als wederrechtelijke vrijheidsberoving.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling. De rechtbank baseert zich op de verklaringen van verbalisanten die het incident hebben waargenomen, evenals de verklaring van het slachtoffer dat hij pijn heeft ondervonden. De rechtbank legt een geldboete op van 750 euro, waarvan 250 euro voorwaardelijk, en stelt een proeftijd van twee jaar in. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie voor een gevangenisstraf af, omdat de opgelegde geldboete als passend wordt beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684296-18 (Promis)
Datum uitspraak: 26 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.J. Soriano, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 15 juli 2018 te Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en/of mishandeling van voornoemde [slachtoffer] .
2.2
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederechtelijke vrijheidsberoving van zijn neef [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Verdachte heeft [slachtoffer] op straat tegen zijn wil in vastgepakt waardoor [slachtoffer] niet vrijelijk kon bewegen en hij hevig geëmotioneerd raakte. Door zo te handelen is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet op het resultaat. De relatief korte duur van het incident maakt dit niet anders (ECLI:NL:RBNNE:2018:4250).
Daarnaast is de officier van justitie van mening dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld gelet op de verklaring van het slachtoffer en de processen-verbaal van bevindingen. Wel verzoekt de officier van justitie verdachte vrij te spreken van het eerste gedachtestreepje (het slaan) vanwege onvoldoende bewijs.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de wederrechtelijke vrijheidsberoving omdat verdachte daartoe geen opzet had. De handelingen van verdachte waren er enkel op gericht om [slachtoffer] tot kalmte te brengen en een gesprek met hem te voeren. Met name gelet op de precaire familiesituatie kan niet worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had om [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Ook was de tijdspanne van het incident te kort om te kunnen spreken van een wederrechtelijke vrijheidsberoving (HR 23 april 1985, NJ 1985, 891).
Ten slotte dient verdachte te worden vrijgesproken van de mishandeling omdat uit het dossier niet blijkt dat [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van de wederrechtelijke vrijheidsberoving
De rechtbank acht het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij al gedurende langere tijd op zoek was naar zijn neef [slachtoffer] om met hem te praten over zijn (illegale) verblijf in Nederland, de gevolgen daarvan voor verdachte (die garant stond voor [slachtoffer] ) en – de aanpak van – de eventuele terugkeer van [slachtoffer] naar Egypte.
Hoewel er zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat de verdachte de intentie had om zijn neef mee te nemen naar een andere plek, acht de rechtbank één en ander onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van zijn neef door de verdachte. Het enkele vasthouden van zijn neef in een nekklem gedurende een zeer korte periode in het centrum van Amsterdam, deels in aanwezigheid van de politie, is daartoe onvoldoende.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de hem ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving.
4.3.2
Het oordeel ten aanzien van de mishandeling
De rechtbank acht het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Op 15 juli 2018 omstreeks 00:35 uur bevinden verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich in de Regulierdwarsstraat in Amsterdam en horen zij gehuil en geschreeuw. Als zij achterom kijken zien zij dat een man –naar later blijkt het slachtoffer [slachtoffer] – wordt vastgehouden door een andere man, verdachte. Verbalisanten zien dat verdachte [slachtoffer] in een nekklem heeft. Verbalisanten zien dat [slachtoffer] aan het huilen en schreeuwen is en zichzelf probeert te ontzetten. Uit de verklaring ter plaatse van [slachtoffer] tegenover de politie blijkt dat hij door het vastpakken van verdachte pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld door hem in een nekklem te houden. Verdachte zal van de overige ten laste gelegde gedachtestreepjes worden vrijgesproken bij gebrek aan voldoende bewijs.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 15 juli 2018 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- met kracht middels een zogenaamde nekklem bij de nek heeft vastgepakt
en vastgeklemd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
Voor zover de raadsman mede ten aanzien van de mishandeling een beroep doet op de schulduitsluitingsgrond psychische overmacht, geldt dat er geen sprake was van een zodanige druk dat de wilsvrijheid van verdachte zo was aangetast dat zijn handelen verontschuldigbaar zou zijn. Evenmin is gebleken van zodanig uitzonderlijke omstandigheden dat van verdachte redelijkerwijs niet gevergd kon worden weerstand te bieden aan die gemoedsbeweging.
Het verweer dient derhalve te worden verworpen.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 60 uren op te leggen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn neef door hem in een nekklem te houden. Door zijn handelen heeft verdachte pijn en angst bij zijn neef teweeggebracht en inbreuk gemaakt op zijn persoonlijke integriteit.
Uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 21 mei 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het rapport van de Reclassering Nederland van 10 april 2019, opgesteld door mevrouw A. Kuiper. Uit dit rapport blijkt dat verdachte in het algemeen niet impulsief en/of agressief lijkt te handelen. De verdenking lijkt situationeel en persoonsgebonden, waarbij culturele aspecten – bij schuldig bevinden – een rol hebben gespeeld. Volgens de reclassering is de kans op recidive aanwezig wanneer verdachte zijn neef opnieuw zal tegenkomen. De reclassering adviseert een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden omdat zij interventies en toezicht niet noodzakelijk acht.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht gaan voor mishandeling (zonder letsel) uit van een geldboete van € 500,-. De rechtbank ziet echter aanleiding om naar boven af te wijken van dit oriëntatiepunt omdat de mishandeling binnen de familiaire sfeer heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een geldboete van € 750,-, waarvan € 250,- voorwaardelijk, passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van twee jaar verbinden, om verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. De straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank minder bewezen acht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 750,-(zevenhonderdenvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 (vijftien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van € 50,- per dag.
Beveelt dat een gedeelte,
groot € 250,-, van deze geldboete, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 5 dagen,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast
,indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2019.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[… 1]

[… 1]

[… 1]