In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 24 oktober 2014 te Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 21 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de raadsman, mr. D.E. Wiersum, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het slaan en schoppen van de aangever, die op dat moment op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, de verdachte en getuigen in overweging genomen. De aangever verklaarde dat hij op 24 oktober 2014 door de verdachte en een medeverdachte werd aangevallen, waarbij hij verwondingen opliep. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die eerder bedreigingen had geuit. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het incident zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon vluchten en dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot de aanranding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet strafbaar was. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.