ECLI:NL:RBAMS:2019:5327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
13/707068-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging voor openlijke geweldpleging vanwege geslaagd beroep op noodweer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1978, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 24 oktober 2014 te Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 21 mei 2019, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en de raadsman, mr. D.E. Wiersum, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het slaan en schoppen van de aangever, die op dat moment op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, de verdachte en getuigen in overweging genomen. De aangever verklaarde dat hij op 24 oktober 2014 door de verdachte en een medeverdachte werd aangevallen, waarbij hij verwondingen opliep. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door de aangever, die eerder bedreigingen had geuit. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het incident zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon vluchten en dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot de aanranding.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet strafbaar was. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/707068-15 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W.J. de Graaf en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.E. Wiersum naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 24 oktober 2014 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
openlijke geweldpleging jegens [aangever] .
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte partieel vrij te spreken van het ‘slaan met een (ijzeren) zaklamp’ omdat er op dit punt geen sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte wist niet dat medeverdachte dit voorwerp bij zich had en kon eveneens niet vermoeden dat medeverdachte de zaklamp zou gebruiken. Ook dient verdachte te worden vrijgesproken van het onderdeel ‘schoppen terwijl aangever op de grond lag’ vanwege onvoldoende bewijs. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van mening dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en overweegt hiertoe als volgt.
Op 24 oktober 2014 doet aangever [aangever] aangifte van openlijke geweldpleging door verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] , tevens zijn neven. Als aangever die dag omstreeks 15:30 uur zijn woning aan de [adres] te Amsterdam verlaat en in de Burgemeester de Vlugtlaan loopt, verklaart hij dat hij plots een harde klap op zijn hoofd voelt en op de grond valt. Hij ziet vervolgens medeverdachte met een staaf in zijn handen. Aangever wordt door medeverdachte meerdere malen met de staaf op zijn (achter)hoofd geslagen. Verdachte gaat dan met zijn knieën op de borst van aangever zitten en geeft hem meerdere vuistslagen in zijn gezicht. Terwijl verdachte nog steeds op de borst van aangever zit wordt hij door medeverdachte met de staaf diverse malen op zijn beide benen geslagen. Als gevolg van het geweld loopt aangever meerdere verwondingen op, waaronder drie hematomen op zijn hoofd.
Kort na het incident komen verbalisanten ter plaatse en zien aangever op de grond liggen met een plas bloed rondom zijn hoofd. Verdachte en medeverdachte, die in de zeer nabije omgeving van aangever staan, verklaren dat zij degenen zijn die de politie moet hebben. Ook verklaart medeverdachte dat hij een zaklamp bij zich heeft die hij in zijn hand had toen hij aangever sloeg. Als verbalisanten de zaklamp in beslag nemen zien zij dat het voorwerp vier stekelige punten aan de lampzijde heeft.
Getuige [getuige] verklaart vlak na het incident dat hij langs reed op het moment van de confrontatie en dat hij zag dat één van de mannen aangever sloeg met een voorwerp. Eveneens heeft hij gezien dat de mannen de persoon hebben geschopt toen hij op de grond lag.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever meermalen heeft geslagen met zijn vuist en met zijn knie op hem is gaan zitten. Hoewel verdachte ter terechtzitting heeft ontkend dat hij aangever heeft geschopt toen deze op de grond lag, heeft hij dit destijds bij de politie wel verklaard.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande -in onderling verband en samenhang bezien- bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank acht, gelet op de verklaring van aangever en de verklaringen van verdachte en medeverdachte bij de politie in samenhang met de verklaring die getuige [getuige] vlak na het incident heeft afgelegd, ook bewezen dat aangever is geschopt terwijl hij op de grond lag. Dat de getuige enkele maanden na het incident bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet zeker meer weet of hij de verdachten ook heeft zien schoppen, maakt het oordeel van de rechtbank (mede gelet op het tijdsverloop) niet anders.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet wist of kon vermoeden dat de medeverdachte met een zaklamp zou gaan slaan. De rechtbank overweegt dat bij openlijk geweld zich verschillende vormen van medeplegen kunnen voordoen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar artikel 141 Sr is mede toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende geweldshandelingen die ongestructureerd plaatshebben. Door te handelen zoals hij op dat moment deed, nam verdachte het risico op geweldshandelingen gepleegd door zijn medeverdachte. Verdachte heeft met zijn handelen bovendien een significante bijdrage geleverd aan het geweld. De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het medeplegen van de geweldshandelingen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 24 oktober 2014 te Amsterdam, met een ander, op de openbare weg, de Burg. de Vluchtlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , welk geweld bestond uit het met kracht
- meermalen slaan met een zaklamp tegen het hoofd en het lichaam van voornoemde [aangever] en
- meermalen schoppen tegen het lichaam van voornoemde [aangever] terwijl deze op de grond lag,
- meerdere malen stompen tegen het gezicht, van voornoemde [aangever] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens noodweer. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waarin verdediging door verdachte tegen de aanranding van zijn lijf noodzakelijk was. Verdachte werd uit het niets door aangever in zijn gezicht geslagen en verdachte zag dat aangever een beweging naar zijn jas maakte.
Verdachte was angstig dat aangever een mes zou trekken, gelet op de verschillende bedreigingen die door aangever in het verleden zijn geuit. Toen het tot een plotselinge confrontatie kwam, was verdachte gerechtigd tot het handelen zoals hij heeft gedaan.
De raadsman heeft subsidiair een beroep op noodweerexces en putatief noodweer gedaan.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Er is onvoldoende vast komen te staan of aangever naar zijn jas heeft gegrepen met de bedoeling een mes te pakken. Voorts zijn verdachte en medeverdachte onduidelijk over wie de eerste klap van aangever zou hebben gehad. Indien de rechtbank tot de conclusie komt dat er sprake was van een noodweersituatie, dan is niet voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte had zich kunnen onttrekken aan de confrontatie en bovendien is het geweld dat is toegepast disproportioneel geweest.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst de vraag moet worden beantwoord of er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, en vervolgens of de door verdachte tegen deze aanranding gevoerde verdediging noodzakelijk was. Tenslotte moet worden beoordeeld of de verdediging door verdachte tegen de aanranding geboden was.
Feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de feitelijke toedracht voorafgaand aan het incident als volgt is.
Verdachte en medeverdachte hadden ten tijde van het incident een gespannen relatie met aangever, die hun neef is. Enkele weken voor de confrontatie is er op 9 oktober 2014 door medeverdachte aangifte gedaan van bedreiging. Aangever, die in hetzelfde wooncomplex woont als de zus van verdachte, zou verdachte en medeverdachte met de dood hebben bedreigd. Door de officier van justitie was reeds toestemming gegeven om aangever buiten heterdaad aan te houden.
Op 24 oktober 2014 is verdachte bij de woning van zijn zus aan de [adres] te Amsterdam. Om 15.16 uur die dag (vlak voor het incident) worden twee verbalisanten die zich op dat moment in de nabije omgeving van de [adres] bevinden, aangesproken door verdachte. Volgens de politie verklaart verdachte dat hij een langslepend conflict heeft met een man (de rechtbank begrijpt met aangever) en dat deze man door de politie wordt gezocht. Ook belt verdachte met medeverdachte met het verzoek zo snel mogelijk naar het wooncomplex van hun zus te komen. Op het moment dat verbalisanten zich samen met verdachte naar de woning van aangever willen begeven, krijgen zij een noodoproep. Verdachte moet hierop het politievoertuig verlaten. Als medeverdachte vlak hierna arriveert, besluiten zij samen op de kruising van de Burgemeester de Vlugtlaan en de [adres] te wachten op de politie. Dit is de plek waar vervolgens ook de confrontatie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht de verklaring van aangever, dat hij omstreeks 15:30 uur die dag zijn woning verliet, vanuit de [adres] op de Burgermeester de Vlugtlaan linksaf richting de metro liep, verdachte en medeverdachte daarbij niet heeft gezien en plots een klap op zijn achterhoofd kreeg onaannemelijk. De locatie waar aangever en verdachten door de politie zijn aangetroffen betreft namelijk een (open en goed zichtbare) plek rechtsaf op de Burgermeester de Vlugtlaan in de tegenovergestelde richting van de metro.
Verdachte heeft verklaard dat aangever plots de hoek om kwam lopen, boos was, begon te slaan en een beweging naar zijn jas maakte, waarbij verdachte moest denken aan een eerder incident waarbij aangever hem zou hebben gedreigd met een mes. Ook de medeverdachte heeft verklaard dat aangever ineens de hoek kwam oplopen en dat hij erg bang was dat aangever een wapen zou trekken omdat hij tijdens de confrontatie in zijn jaszak graaide. De getuige [getuige] heeft eveneens waargenomen dat aangever, zij het op een later moment, zijn jas probeerde te openen. Deze getuige heeft voorts gehoord dat medeverdachte riep dat iemand de politie moest bellen omdat hij bang was dat aangever een pistool had en verdachte en medeverdachte wilde doodmaken. Op basis van deze verklaringen acht de rechtbank het, in combinatie met de locatie waar de confrontatie heeft plaatsgevonden, aannemelijk dat het juist aangever is geweest die plotseling de confrontatie met verdachte en zijn medeverdachte heeft opgezocht.
Ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat sprake was van een noodweersituatie.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Verdachte heeft aangegeven dat hij op het moment dat aangever medeverdachte een klap gaf en zijn jas probeerde te openen, bang was dat aangever een wapen zou pakken. Hij zag niet de mogelijkheid om zich om te draaien en weg te lopen. Hij was bang dat hij dan geraakt zou worden in zijn rug. Daarnaast durfde hij niet weg uit angst dat de medeverdachte iets werd aangedaan.
Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot de conclusie dat het mogelijk is dat er voor verdachte geen reële kans was om te vluchten of anderszins een confrontatie met aangever te voorkomen. De rechtbank betrekt ook hierbij de bedreiging van aangever naar verdachte waar eerder die maand sprake van zou zijn geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het voorgaande aan de vereiste van subsidiariteit voldaan.
Ten aanzien van de proportionaliteitsvraag overweegt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat medeverdachte aangever meermalen met een zaklamp op zijn hoofd heeft geslagen. Ook is aangever meermalen geslagen en geschopt door verdachte en heeft hij door het toegepaste geweld diverse verwondingen (aan zijn hoofd) opgelopen. De rechtbank heeft met name in haar oordeel over de proportionaliteit meegewogen dat zowel verdachte, medeverdachte als getuige [getuige] hebben verklaard dat zij aangever naar zijn jas zag grijpen en deze probeerde te openen. Verdachte en medeverdachte hebben aangegeven niet te zijn gestopt met geweldshandelingen omdat zij bang waren dat aangever alsnog een wapen zou pakken. Hoewel de rechtbank het toegepaste geweld fors vindt en van mening is dat het handelen de grenzen van disproportionaliteit nadert, is zij toch van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de wijze van verdedigen door verdachte in verhouding stond tot de op hem en medeverdachte uitgeoefende aanranding.
Verdachte dient dan ook voor het bewezen geachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert € 1.600,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 750,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de uitspraak en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op zijn standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De vordering kan in dit geval alleen bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging.
Verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2019.
[===]

[===]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]

[--]