ECLI:NL:RBAMS:2019:5325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/665281-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken en poging tot doodslag met geweld tegen bejaard echtpaar

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van meerdere woninginbraken en een poging tot doodslag. De feiten vonden plaats in de periode van april tot juni 2018, waarbij de verdachte zich schuldig maakte aan inbraken in woningen en geweld tegen een bejaard echtpaar. De rechtbank heeft op 5 juli 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 21 juni 2019. De officier van justitie, mr. L. Stroink, vorderde TBS met dwangverpleging, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een ziekelijke stoornis. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar de rechtbank achtte de poging tot diefstal en de woninginbraken wel bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, waarvan een deel voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van tien jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral de inbraak met geweld tegen het bejaarde echtpaar, en de impact daarvan op de slachtoffers. Daarnaast werd een schadevergoeding van €1.070,- toegewezen aan een benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665281-18
Datum uitspraak: 5 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) [penitentiaire inrichting] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L. Stroink, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.M. Buisman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1.poging tot doodslag van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) door op 3 juni 2018 met een hamer tegen dan wel in de richting van haar hoofd te slaan;
2.poging tot diefstal met geweld uit een woning in de nachtelijke uren op 3 juni 2018 bij
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 1] door middel van inklimming;
3.diefstal uit een woning in de nachtelijke uren bij [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) door middel [slachtoffer 4] op 11 april 2018;
4.diefstal uit een woning door middel van braak in de nachtelijke uren in de periode van 28 tot en met 30 mei 2018 bij [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] );
5.vernieling/beschadiging van een keukenraampje, een klep van een bureau, een glasplaat van een bijzettafeltje en vloerbedekking van [slachtoffer 4] in de periode van 28 tot en met 30 mei 2018.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Alle feiten zoals ten laste gelegd kunnen op grond van de bewijsmiddelen die in het procesdossier zijn opgenomen, en op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen, worden bewezen.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag heeft verdachte door met een hamer in de richting van het hoofd – een vitaal lichaamsdeel – van [slachtoffer 1] te slaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij haar zou raken en zij daardoor zou komen te overlijden.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten omdat er onvoldoende bewijs is om tot een veroordeling te komen.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag moet verdachte worden vrijgesproken omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 1] . Verdachte heeft [slachtoffer 1] niet geraakt met de hamer en getuige [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij niet het idee heeft gekregen dat verdachte haar wilde raken, maar dat het meer op een dreigement leek. De omstandigheden suggereren dat verdachte bewust naast het hoofd heeft geslagen. Hierdoor is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal uit de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] omdat geen sprake is geweest van opzet. Verdachte heeft verklaard dat hij de woning is binnengegaan om daar te slapen. Het is niet zijn bedoeling geweest om iets te stelen uit de woning en hij heeft daartoe ook geen poging gedaan. Verdachte is met lege handen weggegaan.
Ten aanzien van de onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten moet verdachte worden vrijgesproken omdat er, afgezien van DNA dat is aangetroffen op onder andere de vloerbedekking, maar ook op een verplaatsbaar object, zijnde een schroevendraaier, dat overigens matcht met een buitenlandse DNA-databank, geen enkele aanwijzing is dat verdachte bij deze feiten betrokken is geweest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van poging tot doodslag
De rechtbank acht de poging tot doodslag zoals onder feit 1 is tenlastegelegd niet bewezen. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van opzet – ook niet in voorwaardelijke vorm – op de dood van [slachtoffer 1] . Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit het procesdossier is gebleken dat [slachtoffer 1] zelf heeft verklaard dat zij niet heeft gevoeld dat verdachte haar heeft geraakt met de hamer. Niet kan worden vastgesteld dat het letsel dat bij haar is aangetroffen, is veroorzaakt door het slaan met de hamer. Het is ook mogelijk dat dit letsel is veroorzaakt doordat zij is gevallen. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedraging, te weten de manier waarop verdachte met de hamer moet hebben geslagen, volgt niet dat verdachte opzet moet hebben gehad om haar met de hamer te raken. [slachtoffer 1] lag immers in bed en verdachte zat op haar toen hij met de hamer is gaan slaan. Gelet op de korte afstand tussen [slachtoffer 1] en verdachte was er in beginsel alle kans en gelegenheid om haar – wanneer de opzet daartoe bestond – met de hamer op haar hoofd te raken. Uit het voorgaande trekt de rechtbank de conclusie dat er serieus rekening mee moet worden gehouden dat verdachte bewust
nietop haar hoofd heeft geslagen. Daar komt bij dat getuige [slachtoffer 2] ook heeft verklaard dat hij niet het idee kreeg dat verdachte haar echt wilde raken met de hamer en dat het meer ging om een dreigement. Gelet op het voorgaande wordt verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag.
3.3.2
Oordeel over de overige feiten
De onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal
De rechtbank acht feit 2 bewezen en overweegt daartoe als volgt. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario, te weten dat het zijn doel was om in de woning te slapen, is niet aannemelijk geworden. Uit het procesdossier blijkt dat verdachte de woning binnenging via een slaapkamerraam en daarbij een bivakmuts droeg en gereedschap (een hamer, een stanleymes en touw) bij zich had. Dat past niet bij het zoeken van een slaapplaats, maar wel bij een woninginbraak waarbij de dader op zoek is naar te stelen goederen. Zijn opzet wordt ook bevestigd doordat verdachte, na het doorsnijden van de hor voor het raam, oog in oog kwam te staan met de bewoner van het huis – [slachtoffer 2] – en dit hem vervolgens niet heeft doen besluiten om meteen weg te gaan, wat voor de hand had gelegen als verdachte inderdaad in de woning wilde slapen omdat hij dacht dat niemand thuis was. Verdachte heeft zich echter via [slachtoffer 2] naar binnengetrokken, en heeft vervolgens gevochten met [slachtoffer 2] . Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde poging tot diefstal uit een woning bewezen.
De onder 3 ten laste gelegde woninginbraak op de woonboot
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan ook worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde en overweegt daartoe als volgt. In de woonboot is een schroevendraaier aangetroffen met daarop het DNA van verdachte. Deze schroevendraaier is een verplaatsbaar object. De rechtbank overweegt dat als uitsluitend sprake is van een DNA-match, afkomstig van een verplaatsbaar object, in beginsel onvoldoende bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. In dit geval is echter meer bewijs aanwezig omdat verdachte ter zitting heeft bekend dat hij op de woonboot is geweest. Het door verdachte op zitting geschetste alternatieve scenario, te weten dat hij met een vriend genaamd [naam] op de woonboot heeft geslapen en dat [naam] degene is geweest die het raam heeft ingeslagen en de spullen heeft gestolen, is niet aannemelijk geworden. Verdachte is niet eerder met deze verklaring gekomen en ook het procesdossier geeft geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van een tweede persoon. Ook heeft verdachte geen gegevens van [naam] genoemd die kunnen leiden tot nader onderzoek. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde inbraak op de woonboot bewezen.
De onder 4 en 5 ten laste gelegde woninginbraak en vernieling
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde woninginbraak en vernieling/beschadiging van de spullen in die woning. Het DNA van verdachte is op meerdere plaatsen in de woning aangetroffen. Verdachtes bloed is aangetroffen op de vensterbank van het inklimraam in de slaapkamer op de begane grond, op een handdoek op de vloer van de woonkamer en op de vloerbedekking van de woonkamer. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat verdachte in die woning is geweest. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij twee kettinkjes en twee zilveren munten (die blijkens de aangifte uit de woning zijn weggenomen) heeft gestolen uit de woning.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
2.op 3 juni 2018 te Amsterdam omstreeks 4:30 uur, in een woning, [adres 1] te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat goed onder zijn bereik te brengen door middel van inklimming en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van geweld tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden,
-op die [slachtoffer 2] is gesprongen en deze bij zijn nek heeft gegrepen en
-daarna met die [slachtoffer 2] heeft geworsteld en
-vervolgens met een klauwhamer vier- of vijfmaal in de richting van, het hoofd van die
[slachtoffer 1] heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.op 11 april 2018 te Amsterdam omstreeks 3:45 uur, in een woonboot, [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
-een gouden horloge van het merk Rosefield Watches en
-een gouden ring met zwarte steen van het merk MelanO Twisted en
-een harde schijf en
-een grijs/witte polaroidcamera van het merk Fujifilm en
-300mm lens voor een Nikon D3300-camera en
-50 euro los geld en
-een sieradendoosje met verschillende sieraden, zilver en goud, en
-een flesje parfum, 100ml, van het merk Thierry Mugler,
die aan [slachtoffer 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
4.in de periode van 28 mei tot en met 30 mei 2018 te Amstelveen in een woning, [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
-een goudkleurig dameshorloge en
-twee zilverkleurige herenhorloges en
-een donkergrijs herenhorloge van het merk Tibbe en
-twee zilveren tientjes en
-1 en 2 eurocentmunten, ter waarde van ongeveer drie euro, en
-diverse gouden en goudkleurige sieraden en
-reservesleutel van auto met kenteken [kenteken 1] en
-contactsleutel motor met kenteken [kenteken 2] en
-Sleutel wielslot van (die) motor en
-vitrage
dat toebehoorde aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
5.in de periode van 28 mei tot en met 30 mei 2018 te Amstelveen opzettelijk en wederrechtelijk
-een keukenraampje en
-de klep van een bureau en
-de glasplaat van een bijzettafeltje en
-vloerbedekking
dat aan [slachtoffer 4] toebehoorde, vernield en beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit of vermindert. Dit wordt hierna verder toegelicht. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat – ook in het geval deskundigen geen stoornis kunnen vaststellen of uitsluiten – de rechtbank ook in zo’n geval kan oordelen dat sprake is geweest van een stoornis ten tijde van het plegen van de feiten. Op basis van het procesdossier en met name verdachtes psychotisch getinte uitspraken en bizarre verhalen, is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte aan een stoornis lijdt en dat deze stoornis ook aanwezig is geweest ten tijde van het plegen van de delicten. Daarnaast is uit het vonnis uit [land van herkomst] gebleken dat bij verdachte een paranoïde persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld en dat verdachte is behandeld op een psychiatrische afdeling. Ook blijkt uit de bevindingen van de deskundigen dat zij aanwijzingen zien voor een psychotische stoornis in de zin van paranoïde, grootheidswanen en hallucinaties en dat zij twijfelen of verdachte symptomen heeft gesimuleerd. Tot slot blijkt uit de Pro Justitia rapportage dat het gebruik van medicatie effect heeft gehad op verdachte en dat geen psychotische symptomen en suïcidale uitspraken zijn waargenomen na het gebruik van die medicatie. Daarnaast geldt dat verdachte een strafblad heeft, gevuld met geweldsdelicten. Dit maakt samen dat verdachte – onbehandeld – een gevaar vormt voor de veiligheid van willekeurige personen en dat een behandeling noodzakelijk is. Het is onverantwoord om verdachte onbehandeld de maatschappij in te laten gaan. Daarom moet aan verdachte TBS met dwangverpleging worden opgelegd. Daarnaast moet een gevangenisstraf van vier jaar worden opgelegd met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft uitgezeten.
Subsidiair moet aan verdachte een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten, worden opgelegd.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen TBS aan verdachte op te leggen omdat de deskundigen in de Pro Justitia rapportages duidelijk zijn geweest in hun oordeel: een stoornis kan niet worden uitgesloten, maar ook niet worden vastgesteld. Verdachte is een periode in de war geweest en hij wil ook niet terug naar die periode. Uit de rapportage is gebleken dat zich binnen een gestructureerde omgeving geen problemen voordoen op het gebied van frustraties, impulscontrole en tolerantie. Er hebben tijdens het opstellen geen grote incidenten of conflicten plaatsgevonden. Het is in korte tijd misgegaan met verdachte. Tot zijn vijfendertigste had hij een relatief normaal leven.
Er moet aan verdachte een straf worden opgelegd die gelijk is aan de tijd die verdachte heeft vastgezeten en verder moet een deel voorwaardelijk worden opgelegd dat fungeert als stok achter de deur. Verdachte wil het liefst terug naar [land van herkomst] . Aan een voorwaardelijke straf kunnen voorwaarden zoals een inreisverbod worden verbonden, waardoor het niet meer mogelijk is voor verdachte om naar Nederland terug te keren.
Subsidiair moet een behandeling in een vrijwillig kader aan verdachte worden opgelegd zodat verdachte de begeleiding kan krijgen die hij nodig heeft vanuit de reclassering.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee voltooide woninginbraken. Bij één van de voltooide woninginbraken heeft hij een spoor van vernieling achtergelaten. Verdachte is steeds op zoek gegaan naar sieraden en andere waardevolle spullen, zoals camera’s en parfum. Hij heeft met zijn handelen schade en grote overlast veroorzaakt. Omdat sieraden naast hun handelswaarde vaak ook emotionele waarde voor de eigenaar hebben zijn de betreffende aangevers extra gedupeerd. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Het zwaartepunt in deze zaak ligt echter bij de poging tot diefstal waarbij verdachte de slaapkamer van een bejaard echtpaar is binnengeklommen. Die woninginbraak ging gepaard met geweld tegen een bejaard echtpaar. Dat het niet gekomen is tot een voltooide diefstal is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het heldhaftige optreden van de bewoners, waarbij met name [slachtoffer 2] zich onverschrokken heeft getoond in zijn verzet. Na het verbreken van de hor voor het raam heeft verdachte oog in oog gestaan met [slachtoffer 2] – die wakker was geworden – en heeft hij zich via [slachtoffer 2] naar binnengetrokken. Vervolgens is er een hevige worsteling ontstaan in de slaapkamer van het echtpaar tussen [slachtoffer 2] en verdachte en eindigde verdachte op het bed waar hij met een hamer in de richting van het hoofd van de [slachtoffer 1] sloeg, terwijl zij haar doodsangsten uit gilde. Een druk op de noodknop door [slachtoffer 1] heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat verdachte het hazenpad heeft gekozen. De ravage waar hij het echtpaar echter in achter liet, en de angst en paniek waarmee zij te maken hebben gehad, heeft het echtpaar – getuige de verklaring van [slachtoffer 2] op zitting – echter nog lang achtervolgd. Verdachte heeft zich daar niet om bekommerd, hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het bejaarde echtpaar en heeft zich alleen laten leiden door zijn eigen gewin. De rechtbank ziet het voorgaande als sterk strafverzwarend.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 29 mei 2019, waaruit is gebleken dat verdachte in Nederland meermalen voor vermogensdelicten is veroordeeld. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte op 30 oktober 2013 door het gerechtshof te Boekarest is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor – kort gezegd – de vrijheidsberoving van personen in een postkantoor onder bedreiging met een bijl.
Dat verdachte veelal handelt uit eigen gewin en zijn eigen belangen boven die van anderen stelt, is ook gebleken uit de Pro Justitia rapportage van 24 mei 2019 dat is opgesteld na observatie in het Pieter Baan Centrum. Volgens psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog G.M. Jansen geeft verdachte voorrang aan zijn eigen behoeftes en heeft weinig oog voor de ander. Volgens G.M. Jansen zijn er dan ook aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidsstrekken, die zich onder andere uiten in liegen en het benadelen van anderen. Voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn echter onvoldoende aanwijzingen, zo concluderen de deskundigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor psychotische symptomen, maar zijn er anderzijds ook aanwijzingen dat verdachte die symptomen heeft aangezet. In het PBC zijn geen psychotische symptomen waargenomen en ook geen negatieve symptomen (die vaak samengaan met psychotische stoornissen). Omdat bovendien heteroanamnestische informatie niet is verkregen, kunnen de deskundigen geen diagnostische uitspraken doen. Het is voor hen onduidelijk of verdachte een psychotische stoornis heeft doorgemaakt, waardoor niet kan worden aangetoond dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrum stoornis. Hierom kan ook geen strafadvies worden gegeven.
Eerdere rapportages, zoals het psychologisch rapport van 3 oktober 2018, komen tot diezelfde conclusie waarbij niet kan worden vastgesteld of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis. Verdachte is meerdere malen onderzocht en is zelfs geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Geen van de deskundigen kan vaststellen – of uitsluiten – dat sprake is van een stoornis bij verdachte. Verdachte heeft aan de ene kant, ook op de zitting, toegegeven dat hij heeft gedaan alsof hij last had van psychotische aanvallen, wanneer dit voor hem een positieve uitwerking zou geven. Aan de andere kant kan ook vastgesteld worden dat de medicatie die verdachte heeft gekregen – de antipsychotica – een positieve werking op hem lijkt te hebben waardoor hij naar eigen zegge niet meer in de war is geweest. De rechtbank oordeelt dan ook dat er aanwijzingen zijn voor psychoses, maar dat dit onvoldoende is om een ziekelijke stoornis vast te stellen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de feiten niet of verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Met het voorgaande komt de rechtbank ook tot de conclusie dat niet aan de voorwaarden voor het opleggen van TBS met dwangverpleging is voldaan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf een passende reactie is op het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een deel van de straf voorwaardelijk moet worden opgelegd, waarbij bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd en een lange proeftijd moet worden gesteld, om recidive te voorkomen.
De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar dan ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opleggen met een proeftijd van tien jaar. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar niet duidelijk is of hij lijdt aan een stoornis, maar wel dat hij in staat is tot heftig geweld tegen personen. Of daar een stoornis (mede) aan ten grondslag ligt zal moeten worden uitgezocht, en vervolgens is het naar het oordeel van de rechtbank van groot belang dat verdachte, behandeling en/of begeleiding krijgt. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de mogelijkheid dat verdachte zonder die behandeling en/of begeleiding in de toekomst opnieuw heftige (gewelds)feiten zal plegen. Een proeftijd van tien jaar wordt opgelegd omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Dit gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang met het strafblad van verdachte en de persoon van verdachte, zoals hierboven beschreven.
De rechtbank wijkt met het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet daartoe aanleiding omdat verdachte op die manier de behandeling en ondersteuning kan krijgen die hij nodig heeft. Omdat er aanwijzingen zijn voor psychoses en omdat medicatie een positieve werking lijkt te hebben voor verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verplicht contact met de reclassering noodzakelijk is waarbij verdachte moet meewerken aan het opstellen van een diagnose van deskundigen en eventueel een ambulante behandeling moet ondergaan die onder andere kan bestaan uit het innemen van medicatie.

9.Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert ten aanzien van feit 3 € 1.070,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering geheel toe te wijzen, verhoogd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft een aankoopbon aangeleverd ten aanzien van de cameralens. Wat betreft de overige goederen heeft zij aangegeven dat zij deze cadeau heeft gehad en daarom geen aankoopbonnen kan verstrekken. Ondanks het ontbreken van facturen is de vordering voldoende onderbouwd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering wat betreft de kosten van de lens toe te wijzen en voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren nu een onderbouwing voor deze overige kosten ontbreekt.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering ziet op de goederen die ook zijn vermeld in de aangifte. Ter onderbouwing heeft de benadeelde partij een factuur van de cameralens toegevoegd. Dat facturen voor de overige schade ontbreken, sluit de verklaring van de benadeelde partij dat zij deze spullen cadeau heeft gekregen, niet uit. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen. De rechtbank zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 april 2018 en als extra waarborg voor betaling zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 55, 57, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt, voorafgegaan door geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming;
ten aanzien van feit 3
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 4 en feit 5
eendaadse samenloop van
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, van
1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
10 (tien) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering Nederland moet melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. zich zal houden aan alle aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan onderzoek en diagnosestelling door deskundigen, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van dat diagnosetraject door of namens de deskundige zullen worden gegeven;
4. zich gedurende de proeftijd laat behandelen bij een (forensische) zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, waaronder ook wordt verstaan het innemen van medicatie, zolang de behandelaar/reclassering dit nodig acht.
Geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van [slachtoffer 3] , geheel toevoor het gehele bedrag van
€ 1.070,- (zegge duizendzeventig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 april 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de van € 1.070,- (zegge duizendzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 april 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner voorzitter,
mrs. L. Voetelink en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 5 juli 2019.
[...]