8.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee voltooide woninginbraken. Bij één van de voltooide woninginbraken heeft hij een spoor van vernieling achtergelaten. Verdachte is steeds op zoek gegaan naar sieraden en andere waardevolle spullen, zoals camera’s en parfum. Hij heeft met zijn handelen schade en grote overlast veroorzaakt. Omdat sieraden naast hun handelswaarde vaak ook emotionele waarde voor de eigenaar hebben zijn de betreffende aangevers extra gedupeerd. Daarbij komt dat een woning bij uitstek een plek is waar men zich veilig moet kunnen voelen. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid bij de bewoners. Bovendien zorgen woninginbraken voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Het zwaartepunt in deze zaak ligt echter bij de poging tot diefstal waarbij verdachte de slaapkamer van een bejaard echtpaar is binnengeklommen. Die woninginbraak ging gepaard met geweld tegen een bejaard echtpaar. Dat het niet gekomen is tot een voltooide diefstal is niet aan het handelen van verdachte te danken, maar aan het heldhaftige optreden van de bewoners, waarbij met name [slachtoffer 2] zich onverschrokken heeft getoond in zijn verzet. Na het verbreken van de hor voor het raam heeft verdachte oog in oog gestaan met [slachtoffer 2] – die wakker was geworden – en heeft hij zich via [slachtoffer 2] naar binnengetrokken. Vervolgens is er een hevige worsteling ontstaan in de slaapkamer van het echtpaar tussen [slachtoffer 2] en verdachte en eindigde verdachte op het bed waar hij met een hamer in de richting van het hoofd van de [slachtoffer 1] sloeg, terwijl zij haar doodsangsten uit gilde. Een druk op de noodknop door [slachtoffer 1] heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat verdachte het hazenpad heeft gekozen. De ravage waar hij het echtpaar echter in achter liet, en de angst en paniek waarmee zij te maken hebben gehad, heeft het echtpaar – getuige de verklaring van [slachtoffer 2] op zitting – echter nog lang achtervolgd. Verdachte heeft zich daar niet om bekommerd, hij heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van het bejaarde echtpaar en heeft zich alleen laten leiden door zijn eigen gewin. De rechtbank ziet het voorgaande als sterk strafverzwarend.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 29 mei 2019, waaruit is gebleken dat verdachte in Nederland meermalen voor vermogensdelicten is veroordeeld. Verder blijkt uit de stukken dat verdachte op 30 oktober 2013 door het gerechtshof te Boekarest is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor – kort gezegd – de vrijheidsberoving van personen in een postkantoor onder bedreiging met een bijl.
Dat verdachte veelal handelt uit eigen gewin en zijn eigen belangen boven die van anderen stelt, is ook gebleken uit de Pro Justitia rapportage van 24 mei 2019 dat is opgesteld na observatie in het Pieter Baan Centrum. Volgens psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog G.M. Jansen geeft verdachte voorrang aan zijn eigen behoeftes en heeft weinig oog voor de ander. Volgens G.M. Jansen zijn er dan ook aanwijzingen voor antisociale persoonlijkheidsstrekken, die zich onder andere uiten in liegen en het benadelen van anderen. Voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis zijn echter onvoldoende aanwijzingen, zo concluderen de deskundigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor psychotische symptomen, maar zijn er anderzijds ook aanwijzingen dat verdachte die symptomen heeft aangezet. In het PBC zijn geen psychotische symptomen waargenomen en ook geen negatieve symptomen (die vaak samengaan met psychotische stoornissen). Omdat bovendien heteroanamnestische informatie niet is verkregen, kunnen de deskundigen geen diagnostische uitspraken doen. Het is voor hen onduidelijk of verdachte een psychotische stoornis heeft doorgemaakt, waardoor niet kan worden aangetoond dat verdachte lijdt aan een ongespecificeerde psychotische of schizofreniespectrum stoornis. Hierom kan ook geen strafadvies worden gegeven.
Eerdere rapportages, zoals het psychologisch rapport van 3 oktober 2018, komen tot diezelfde conclusie waarbij niet kan worden vastgesteld of bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat onvoldoende kan worden vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis. Verdachte is meerdere malen onderzocht en is zelfs geobserveerd in het Pieter Baan Centrum. Geen van de deskundigen kan vaststellen – of uitsluiten – dat sprake is van een stoornis bij verdachte. Verdachte heeft aan de ene kant, ook op de zitting, toegegeven dat hij heeft gedaan alsof hij last had van psychotische aanvallen, wanneer dit voor hem een positieve uitwerking zou geven. Aan de andere kant kan ook vastgesteld worden dat de medicatie die verdachte heeft gekregen – de antipsychotica – een positieve werking op hem lijkt te hebben waardoor hij naar eigen zegge niet meer in de war is geweest. De rechtbank oordeelt dan ook dat er aanwijzingen zijn voor psychoses, maar dat dit onvoldoende is om een ziekelijke stoornis vast te stellen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat de feiten niet of verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Met het voorgaande komt de rechtbank ook tot de conclusie dat niet aan de voorwaarden voor het opleggen van TBS met dwangverpleging is voldaan. Daarom is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf een passende reactie is op het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een deel van de straf voorwaardelijk moet worden opgelegd, waarbij bijzondere voorwaarden moeten worden opgelegd en een lange proeftijd moet worden gesteld, om recidive te voorkomen.
De rechtbank zal naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar dan ook een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar opleggen met een proeftijd van tien jaar. De rechtbank is van oordeel dat weliswaar niet duidelijk is of hij lijdt aan een stoornis, maar wel dat hij in staat is tot heftig geweld tegen personen. Of daar een stoornis (mede) aan ten grondslag ligt zal moeten worden uitgezocht, en vervolgens is het naar het oordeel van de rechtbank van groot belang dat verdachte, behandeling en/of begeleiding krijgt. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de mogelijkheid dat verdachte zonder die behandeling en/of begeleiding in de toekomst opnieuw heftige (gewelds)feiten zal plegen. Een proeftijd van tien jaar wordt opgelegd omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen, of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van anderen. Dit gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in samenhang met het strafblad van verdachte en de persoon van verdachte, zoals hierboven beschreven.
De rechtbank wijkt met het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden, af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank ziet daartoe aanleiding omdat verdachte op die manier de behandeling en ondersteuning kan krijgen die hij nodig heeft. Omdat er aanwijzingen zijn voor psychoses en omdat medicatie een positieve werking lijkt te hebben voor verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verplicht contact met de reclassering noodzakelijk is waarbij verdachte moet meewerken aan het opstellen van een diagnose van deskundigen en eventueel een ambulante behandeling moet ondergaan die onder andere kan bestaan uit het innemen van medicatie.