ECLI:NL:RBAMS:2019:5323

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/094996-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf voor bedreiging van politieagenten met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp

Op 21 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bedreigen van twee politieagenten met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 18 december 2017 te Amsterdam, waar de verdachte de agenten bedreigde door een vuurwapen op hen te richten. Tijdens de zitting op 21 juni 2019 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. K. Hara, in overweging genomen, evenals de verdediging door mr. D.H. Woelinga.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijsmiddelen in het dossier voldoende zijn om de bedreiging te bewijzen. De verdachte ontkende echter betrokkenheid en stelde dat hij niet de persoon was die in de auto zat van waaruit de bedreiging plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk was, gezien de bewijsmiddelen die zijn verklaring tegenspraken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte schuldig was aan de bedreiging van de politieagenten.

De officier van justitie had een taakstraf van honderd uur geëist, waarvan veertig uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat deze straf passend was, gezien de ernst van de bedreiging en de impact op de politieagenten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de politieagenten, beoordeeld, maar deze werden niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing van hun schadeclaims. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van honderd uur, met de voorwaarde dat bij niet-naleving vervangende hechtenis kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/094996-18
Datum uitspraak: 21 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. K. Hara, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.H. Woelinga, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 december 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op
voornoemde [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] te richten en/of gericht te houden.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Op grond van de bewijsmiddelen die in het procesdossier zijn opgenomen, kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde bedreiging met een vuurwapen van twee verbalisanten. Gelet op de inhoud van deze bewijsmiddelen, is de ontkenning van verdachte niet geloofwaardig.
3.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de persoon te zijn geweest die in de auto heeft gezeten en vanuit die auto een vuurwapen geeft getrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij, nadat hij de woning van zijn vader heeft verlaten, met het openbaar vervoer naar zijn moeder in [plaats] wilde gaan. Bij de bushalte kwam hij erachter dat hij zijn OV-kaart niet bij zich had en hij heeft daarom een snorder gepakt. Over de route die verdachte vanuit het huis van vader zou zijn gelopen bestaat geen duidelijkheid, over het signalement van verdachte lopen de beschrijvingen erg uiteen. Er worden heel verschillende wapens genoemd. Er is onvoldoende onderzocht wie er verder nog in of om de woning van zijn vader zijn geweest. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat, omdat de vader in [land van herkomst] verbleef, het dan wel verdachte moet zijn geweest die in de auto zat. Mogelijk zat een dief in de auto. De verklaring van verdachte kan op basis van het procesdossier niet worden uitgesloten, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen die in het dossier zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die in de auto heeft gezeten en vanuit die auto een (imitatie)wapen op twee politieagenten heeft gericht.
Het door verdachte geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden nu dit scenario door die bewijsmiddelen wordt weersproken. Verdachte heeft namelijk zelf tijdens zijn verhoor verklaard dat hij en zijn vader de enigen zijn die gebruik maken van de auto van zijn vader. De vader van verdachte verbleef ten tijde van het tenlastegelegde in [land van herkomst] . Verdachte heeft bekend voorafgaand aan het voorval in het huis van zijn vader te zijn geweest, waar ook de autosleutels worden bewaard. Daarnaast is uit het tapgesprek tussen verdachte en [persoon] gebleken dat verdachte een ‘pistol heeft gepoint’ toen hij een auto met zwart getinte ruiten op hem af zag komen, niet herkenbaar als een politieauto. Verdachte heeft op zitting bekend dit getapte gesprek te hebben gevoerd. Gelet op al het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat – zoals verdachte heeft verklaard – niet hij, maar een dief in de auto heeft gezeten en de politieagenten heeft bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 18 december 2017 te Amsterdam, [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te richten en gericht te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van honderd uur, waarvan veertig uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee politieagenten. Verdachte heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getrokken, waardoor de politieagenten oog in oog kwamen te staan met – wat zij dachten – de loop van een wapen. De politieagenten hebben gevreesd voor hun leven en één van hen heeft zelfs een waarschuwingsschot gelost.
Politieagenten moeten hun werk kunnen uitoefenen zonder te worden bedreigd. Met name het gebruik van een (imitatie)wapen daarbij is een zeer ernstig feit. Dit soort handelingen tasten het gezag van de politie aan en kunnen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Met zijn handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor het publieke belang dat door de politieagenten wordt gediend.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 3 mei 2019, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit strafblad geeft dus geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd waarbij aansluiting wordt gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Uit deze oriëntatiepunten is gebleken dat voor een bedreiging met een (nep)vuurwapen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden passend wordt geacht, welke straf kan worden verhoogd met 33% tot 100% wanneer het feit is begaan tegen een politieagent. Uit de hoogte van deze straffen blijkt des te meer hoe ernstig het handelen van verdachte wordt aangemerkt.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te wijken van deze oriëntatiepunten, omdat het feit zich heeft afgespeeld in 2017 en verdachte hierna zijn leven op de rit lijkt te hebben gekregen. Verdachte is gestopt met het gebruik van drugs en alcohol en is inmiddels bezig met het afronden van zijn Mbo-opleiding. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om aan hem een gevangenisstraf op te leggen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank de door de officier van justitie geëiste taakstraf van honderd uur, waarvan veertig uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend.

9.Benadeelde partijen

[verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd. [verbalisant 1] heeft € 1.400,- als schadevergoeding gevorderd en [verbalisant 2] heeft € 1.000,- gevorderd. De door hen gevorderde bedragen zien beiden op immateriële schade (psychisch leed). Ook hebben zij beiden gevorderd dat de bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen, gelet op jurisprudentie in vergelijkbare zaken, gematigd moeten worden tot een bedrag van € 500,-, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige moeten de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat verdachte moet worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partijen hebben gesteld psychisch leed te hebben opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Beiden hebben aangegeven dat zij op het moment dat zij dachten te worden geconfronteerd met een wapen, doodsangsten hebben doorstaan. Ook nu nog hebben zij te maken met de gevolgen van het feit en ervaren zij stress en gevoelens van onveiligheid.
Voor het aannemen van psychisch leed moet aannemelijk worden gemaakt dat er sprake is van geestelijk letsel. Geestelijk letsel kan in een rapportage worden vastgesteld door een deskundige (HR 9 mei 2003, NJ 2005, 168). Door de benadeelde partijen zijn geen stukken van een deskundige bijgevoegd ter onderbouwing van het door hen gestelde letsel. De rechtbank is van oordeel, hoewel goed voorstelbaar is dat de bedreiging een grote impact op hen heeft gehad, dat niet evident is dat de benadeelde partijen psychisch letsel hebben opgelopen. De vorderingen zijn dus onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen zodat zij zich eventueel kunnen wenden tot de burgerlijke rechter.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
100 (honderd) uur. Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) dagen. Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag. Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 (veertig) uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jaarbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 (twintig) dagen.
Verklaart de benadeelde partijen,
[verbalisant 1] en [verbalisant 2],
niet-ontvankelijkin diens vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner voorzitter,
mrs. L. Voetelink en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 21 juni 2019.