ECLI:NL:RBAMS:2019:5275

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/684334-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en wederspannigheid; plaatsing in psychiatrisch ziekenhuis

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, alsook wederspannigheid. De zaak betreft twee incidenten: het eerste incident vond plaats tussen 7 en 11 augustus 2018, waarbij de verdachte meerdere personen bedreigde in een café in Amsterdam. De verdachte zou dreigende woorden hebben geuit en met een mes hebben gespeeld, wat door de slachtoffers als bedreigend werd ervaren. Het tweede incident vond plaats op 12 februari 2019, waarbij de verdachte zich met geweld verzette tegen ambtenaren die hem wilden aanhouden. Tijdens de rechtszitting op 26 juni 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis, wat van invloed was op zijn gedrag tijdens de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is voor het eerste feit, maar wel voor het tweede feit, en heeft hem ontslagen van alle rechtsvervolging voor het eerste feit. De rechtbank heeft besloten tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, om hem de noodzakelijke behandeling te bieden en het risico op herhaling te verminderen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684334-18 en 13-035655-19 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990
zonder vaste woon- of verblijfplaats, gedetineerd in het [naam HvB] .

1.Onderzoek op zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 26 juni 2019, waarbij de rechtbank de zaak met parketnummer 13/035655-19 (feit 2) heeft gevoegd bij de zaak met parketnummer 13/684334-18 (feit 1).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouwe mr. W.P.A. Vos naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2018 tot en met 11 augustus 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] (telkens) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (meermalen) voornoemde [persoon 1] in een café op te zoeken en/of (vervolgens) (dreigend) aan te spreken en/of te vragen of hij, verdachte, haar mocht kussen en/of door zijn, verdachtes, hand op een been van voornoemde [persoon 1] te leggen en/of door zich met een mes, althans met een (scherp en/of puntig) voorwerp (wederom) naar dat café te begeven (waar die [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] zich bevonden) en/of door met dat mes/voorwerp (zichtbaar) te spelen en/of door voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen: “ waar is het armbandje en waar is je broer” en\of “anders snij ik de achillespees van [persoon 3] door” althans (telkens) woorden van dien aard en/of strekking waarbij hij, verdachte, snijbewegingen met zijn, verdachtes, handen maakte en/of we kunnen dan vanavond bietensap drinken” en/of” ik werk voor de neus” en/of “jij bent dood morgen” (waarbij hij, verdachte, naar voornoemde [persoon 2] keek en/of wees), althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 12 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten [buitengewoon opsporingsambtenaar] en/of [buitengewoon opsporingsambtenaar 2] , beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, in dienst van de gemeente Amsterdam, afdeling Handhaving en Toezicht, werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/haar/hun bediening, te weten (in uniform gekleed en) met handhaving belast en hem, verdachte, had(den) staande- en aangehouden op grond van de Wet Personenvervoer 2000 en/of artikel 447e Wetboek van Strafrecht en hem, verdachte, had(den) (vast)gepakt en/of vast hield(en), door zich met zijn, verdachtes, lichaam, naar voren te bewegen en/ of te buigen en/of (vervolgens) (achterwaarts), een of meermalen (met kracht), naar en/of op/tegen de (rechter) knie van die [buitengewoon opsporingsambtenaar] te schoppen en/of te trappen, althans naar en/of in de richting van het lichaam van die [buitengewoon opsporingsambtenaar] .

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daarbij – zakelijk weergegeven – opgemerkt dat ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging alle feitelijkheden als één geheel moeten worden beschouwd. Daarnaast heeft zij opgemerkt dat het tonen van dan wel spelen met het mes in dit geval dreigend is overgekomen en dus als onderdeel van de bedreiging kan worden gezien.
Ten aanzien van de verklaring van [persoon 2] heeft de officier van justitie aangegeven dat nu deze aangifte niet is ondertekend het proces-verbaal van deze aangifte als schriftelijk stuk in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering kan worden gebruikt voor het bewijs.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangegeven dat feit 1 niet bewezen kan worden verklaard. Het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op het vragen van verdachte of hij [persoon 1] mocht kussen en dat hij zijn hand op haar been heeft gelegd kan geen bedreiging met een strafbaar feit opleveren. Het was een knullige poging van verdachte om contact te leggen met mevrouw [persoon 1] .
Ten aanzien van het onderdeel dat ziet op het spelen met het mes heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de verklaring van medewerker [getuige] over een mes op cruciale punten niet overeenkomt met de verklaringen van andere getuigen en daarom niet kan bijdragen aan het bewijs.
Daarnaast is er geen sprake van dreigende handelingen met het mes. Het is mogelijk dat het geen mes maar een aansteker was en dat verdachte daarmee heeft zitten tikken op de tafel.
Ten aanzien van de verklaring van [persoon 2] heeft de verdediging aangevoerd dat deze verklaring geen bijdrage kan leveren aan het bewijs omdat haar verklaring suggestief is, [persoon 2] een belang had naar haar medewerkers om zo te verklaren en omdat de aangifte niet is ondertekend. Voorts is het opmerkelijk dat de woorden “jij bent dood morgen” zijn geuit zonder dat de daar aanwezige politieagenten dit hebben gehoord.
Voor het tweede feit is volgens de verdediging voldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het onderdeel van de tenlastelegging “
door (meermalen) voornoemde [persoon 1] in een café op te zoeken en/of (vervolgens) (dreigend) aan te spreken en/of te vragen of hij, verdachte, haar mocht kussen en/of door zijn, verdachtes, hand op een been van voornoemde [persoon 1] te leggen”overweegt de rechtbank dat dit onderdeel geen strafrechtelijke bedreiging oplevert. Dat [persoon 1] deze woorden en handelingen terugkijkend na de diverse bezoeken van verdachte aan Café [naam] als dreigend heeft ervaren is begrijpelijk maar dat maakt nog niet dat het een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling oplevert. Datzelfde geldt voor het onderdeel
“waar is het armbandje en waar is je broer”. De rechtbank zal verdachte van deze onderdelen vrijspreken.
Ten aanzien van de verklaring van [persoon 2] overweegt de rechtbank dat de aangifte als schriftelijk stuk kan dienen tot bewijs. Haar verklaring vindt in het dossier voldoende ondersteuning in de vorm van de verklaringen van [persoon 1] , [persoon 3] en [getuige] . Dat de aldaar aanwezige politieagenten de bewoordingen “jij bent dood morgen” niet hebben gehoord maakt dat niet anders.
De verklaring van getuige [getuige] bij de rechter-commissaris over het mes waar verdachte mee aan het spelen was komt op punten overeen met de camerabeelden die door verbalisanten zijn beschreven en kan volgens de rechtbank dan ook aan het bewijs bijdragen.
Het in deze setting “spelen” met een mes kan zeker dreigend zijn overgekomen.
De ten laste gelegde wederspannigheid acht de rechtbank net als de officier van justitie en de raadsvrouwe bewezen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 11 augustus 2018 te Amsterdam [persoon 2] en/of [persoon 3] telkens heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door zich met een mes naar een café te begeven waar die [persoon 2] zich bevond en door met dat mes zichtbaar te spelen en door voornoemde [persoon 2] en [persoon 3] telkens dreigend de woorden toe te voegen “anders snij ik de achillespees van [persoon 3] door” waarbij hij, verdachte snijbewegingen met zijn, verdachtes, handen maakte en “we kunnen dan vanavond bietensap drinken” en” ik werk voor de neus” en “jij bent dood morgen” waarbij hij, verdachte, naar voornoemde [persoon 2] keek en wees;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 12 februari 2019 te Amsterdam, zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, te weten [buitengewoon opsporingsambtenaar] en [buitengewoon opsporingsambtenaar 2] , beiden buitengewoon opsporingsambtenaar, in dienst van de gemeente Amsterdam, afdeling Handhaving en Toezicht, werkzaam in
de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten in uniform gekleed en met handhaving belast en hem, verdachte, hadden staande- en aangehouden op grond van de Wet Personenvervoer 2000 en artikel 447e Wetboek van Strafrecht en hem, verdachte, hadden vastgepakt en vast hielden, door zich met zijn, verdachtes, lichaam, naar voren te bewegen en te buigen en vervolgens achterwaarts, eenmaal met kracht, tegen de rechterknie van die [buitengewoon opsporingsambtenaar] te trappen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5. Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage zijn weergegeven.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie en de raadsvrouwe van verdachte hebben zich op basis van de bevindingen van de deskundigen zoals hierna genoemd op het standpunt gesteld dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard ten aanzien van feit 1. Ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie verdachte wel strafbaar en de raadsvrouwe niet.
De rechtbank heeft bij haar oordeel omtrent de strafbaarheid van verdachte acht geslagen op de Pro Justitia-rapporten van 10 mei 2019 van N. Duits, psychiater, en van 13 mei 2019 van S.A. Moonen, psycholoog.
In beide rapportages komt naar voren dat, volgens de deskundigen, bij verdachte tijdens het onder 1 ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De psychiater duidt dit als schizofrenie met paranoïde kenmerken en antisociale persoonlijkheidskenmerken. De psycholoog benoemt dit een bipolaire I stoornis. Er is overeenstemming tussen de deskundigen dat bij verdachte sprake was van een chronische psychiatrische stoornis met psychotische componenten die mogelijk versterkt zijn door verdachtes cannabisgebruik. Verdachte heeft in deze toestand contact met [persoon 1] geprobeerd te leggen en heeft boos en gewelddadig op haar afwijzing gereageerd. De deskundigen adviseren om het onder 1 ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde komen beide deskundigen niet tot de conclusie van een volledige ontoerekeningsvatbaarheid bij verdachte. De kans dat hij op 12 februari 2019 psychisch volledig stabiel was wordt niet als groot ingeschat, maar er is onvoldoende informatie aanwezig om daar een uitspraak over te doen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van het eerste feit over. Aan verdachte kan het tenlastegelegde onder 1 niet worden toegerekend. Verdachte is daarvoor niet strafbaar en zal voor het onder 1 bewezen verklaarde worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat het aannemelijk is dat er toen ook sprake was van psychotische klachten bij verdachte. Verdachte is namelijk na zijn aanhouding op 12 februari 2019 snel psychotisch geworden en moest worden overgeplaatst van een regulier huis van bewaring naar het [naam PPC] . Gelet op het korte tijdsverloop tussen aanhouding en constatering van een psychose, in combinatie met de toestand van verdachte bij feit 1, gaat de rechtbank er vanuit dat de psychotische klachten op 12 februari 2019 van zodanige aard waren dat ook feit 2 niet aan verdachte toe te rekenen is. De rechtbank zal verdachte ook voor de wederspannigheid van alle rechtsvervolging ontslaan.

8.Motivering van de maatregel

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd omdat het risico op gewelddadig handelen door de psychiater als hoog wordt ingeschat en een dwingend justitieel behandelkader noodzakelijk is.
De officier van justitie acht een behandeling in een ambulant kader niet toereikend. De ter zitting overgelegde behandelevaluatie maakt dit niet anders.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft betoogd dat verdachte nu onder behandeling staat en medicatie gebruikt. De stoornis is nog steeds aanwezig, maar op dit moment vormt hij geen gevaar voor zichzelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdacht wil graag opgenomen worden in een psychiatrisch ziekenhuis met een rechterlijke machtiging dan wel zijn behandeling voortzetten met ambulante hulpverlening en medicatie.
De raadsvrouwe verzoekt geen maatregel op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal strafbare feiten. Een bedreiging en verzet bij een aanhouding waarbij hij agressief en onvoorspelbaar is overgekomen op anderen. Voor de medewerkers van Café [naam] en voor de betreffende handhavers van de gemeente Amsterdam heeft zijn gedrag een buitengewoon nare ervaring opgeleverd.
Verdachte heeft dit gedaan vanuit een stoornis, in een fase van psychotische klachten.
Het risico op herhaling van dergelijke feiten wordt door de deskundigen in hun rapporten hoog geacht.
Daarbij wordt in het bijzonder de huidige psychose gezien als een belangrijke risicofactor. Een andere risicofactor die wordt benoemd is het aantal problemen dat verdachte in het verleden heeft gehad met onder meer geweld, middelengebruik en werk. Voorts wordt benoemd als risicofactor de - zo begrijpt de rechtbank beperkte - respons van verdachte op behandeling zowel recent als in het verleden. Onbehandelde terugkeer in de maatschappij geeft een hoog risico.
Om dit risico te verminderen is een verplichtend intensief behandelprogramma in een forensisch psychiatrische kliniek met een voldoende hoog beveiligingsniveau noodzakelijk volgens de deskundigen. Om die reden wordt plaatsing in een kliniek in het kader van artikel 37 Wetboek van Strafrecht geadviseerd.
Voor het opleggen van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in de zin van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, moet worden voldaan aan de volgende vereisten:
- de strafbare feiten kunnen niet worden toegerekend wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
- er bestaat een gevaar voor verdachte zelf, voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen of goederen; en
- twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, hebben een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over verdachte uitgebracht.
Aan de hand van de aangehaalde inhoud uit de door de deskundigen opgestelde rapporten is de rechtbank van oordeel dat aan alle vereisten is voldaan.
De maatregel kan worden opgelegd maar de vraag is of deze ook moet worden opgelegd. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verdachte heeft ter zitting een behandelevaluatie overgelegd waaruit blijkt dat verdachte op de goede weg is en een aantal behandeldoelen al heeft bereikt. Verdachte gebruikt zijn medicatie consequent. Hij maakte ter zitting een adequate en correcte indruk.
Verdachte geeft aan begeleiding en behandeling nodig te hebben, maar dit graag in een ambulant kader te ondergaan. Hij heeft de rechtbank gevraagd om hem niet te beoordelen op zijn verleden.
De rechtbank ziet de ontwikkeling die verdachte heeft gemaakt. Deze ontwikkeling is echter wel gemaakt in het gedwongen kader van de voorlopige hechtenis met in het begin gedwongen medicatie. De rechtbank twijfelt niet aan de motivatie en goede voornemens van verdachte maar de rechtbank acht verdachte op dit moment onvoldoende in staat om het verminderen van risico voor anderen in een vrijwillig kader te bewerkstellingen.
De rechtbank is van oordeel dat gevreesd moet worden dat verdachte zonder adequate behandeling van de psychose en het gebruik van middelen wederom geweldsfeiten zal plegen en daarbij een gevaar kan vormen voor anderen.
Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van één jaar is derhalve noodzakelijk. In het psychiatrisch ziekenhuis zal verdachte de hulp krijgen die hij nodig heeft om de psychose en het middelengebruik zodanig in de hand te krijgen dat mogelijkheden ontstaan om te werken aan een begeleide terugkeer in de samenleving.
De rechtbank zal verdachte de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 57, 180, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
wederspannigheid.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het onder 1 en 2 bewezene
niet strafbaaren
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. S. Djebali en H.E. Hoogendijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2019.