ECLI:NL:RBAMS:2019:5270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2019
Publicatiedatum
19 juli 2019
Zaaknummer
13/702805-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van brandstichting en bezit van een Molotovcocktail met psychiatrische overwegingen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte, geboren in 1957 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, beschuldigd van het voorhanden hebben van een Molotovcocktail en de voorbereiding van brandstichting. De zitting vond plaats op 14 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en de raadsvrouw, mr. B.G. Meijer, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte het bezit van een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, en het voorbereiden van brandstichting in een woning in Amsterdam op 1 februari 2019. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vervolgd vanwege zijn geestelijke toestand, die werd vastgesteld als schizofrenie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet toerekeningsvatbaar was voor zijn daden en besloot hem te ontslaan van alle rechtsvervolging, maar hem voor een jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen. De rechtbank baseerde haar beslissing op de Pro Justitia rapportages van psychologen die de verdachte hadden onderzocht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn psychische toestand, een gevaar voor zichzelf en anderen vormde en dat behandeling noodzakelijk was om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702805-18
Datum uitspraak: 28 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
zonder vaste woon- of verblijfplaats, thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat de gemachtigd raadsvrouw van verdachte, mr. B.G. Meijer, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 7 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten een Molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 1 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning gelegen aan de [adres 1] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, met dat opzet, een of meer brandbare goed(eren) in de woning heeft gebracht en/of verzameld en/of vervolgens een
brandbare stof en/of gel over die goed(eren) heen heeft gegooid en/of gegoten en/of (vervolgens) een of meer lucifers in het plafond van voornoemde woning heeft aangebracht;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 1 februari 2019 te Amsterdam ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, opzettelijk (in zijn woning op/aan de [adres 1] )
- een verzameling van een of meer brandbare goed(eren) met een brandbare stof en/of gel er over heeft gegoten en/of
- een of meer lucifers heeft gestoken in het plafond van voornoemde woning,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 1 februari 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, de omwonenden van de [adres 1] en/of een of meer tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met brandstichting en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, door een of meer brandbare goed(eren) in de woning aan de [adres 1] aan te brengen en/of te verzamelen en/of vervolgens een brandbare stof en/of gel over die goed(eren) heen te gooien en/of te gieten en/of (vervolgens) een of meer lucifers in het plafond van voornoemde woning aan te brengen, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde op grond van het de stukken in het dossier bewezen met dien verstande dat de tenlastelegging verbeterd dient te worden gelezen, omdat deze een kennelijke verschrijving bevat. Een Molotovcocktail valt immers onder categorie 7 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vindt de officier van justitie dat sprake is van vrijwillige terugtred. Weliswaar volgt uit de stukken dat verdachte het huis in brand heeft willen steken maar tevens is gebleken dat verdachte zelf zijn buurman heeft gewaarschuwd. Verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenslotte stelt de officier zich op het standpunt dat het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de door verdachte gecreëerde situatie en de samenhangende uitspraken een bedreigende situatie hebben opgeleverd voor de onbekend gebleven buurman.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte voert aan dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van een wapen zoals bedoeld in de Wet wapens en munitie. Dit blijkt immers niet uit de stukken en een Molotovcocktail valt niet onder categorie 6. Bovendien ontkent verdachte dat het een Molotovcocktail was. Het was een fles wijn die verdachte had gevuld met benzine en verdachte had niet de intentie deze te gebruiken.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde stelt de raadsvrouw zich primair op het standpunt dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken, omdat hij geen opzet heeft gehad op de brandstichting. De gedragingen waren erop gericht hulp te krijgen. Ook de poging tot brandstichting kan niet worden bewezen, omdat geen sprake is van een begin van uitvoering.
Subsidiair heeft verdachte zelf zijn buurman op de hoogte gesteld van de situatie en hem verzocht de politie te waarschuwen, waardoor sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Tenslotte vindt de raadsvrouw dat het meer subsidiaire ten laste gelegde zo vaag is, dat daarvan geen bewezenverklaring kan volgen. Zo heeft niemand verklaard zich bedreigd te hebben gevoeld. Verdachte moet daarom ook hiervan worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat de constructie van de met een snel ontbrandende en langdurige brandende vloeistof gevulde fles, waarvan de hals was omwikkeld met een theedoek met resten van kaarsvet, maakt dat dit voorwerp moet worden aangemerkt als een wapen zoals onder van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie is bedoeld. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat hij de fles heeft gevuld met benzine en omwikkeld met een doek om te kijken of hij een cocktail kon maken.
Ten aanzien van feit 2
Poging tot brandstichting
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De rechtbank komt hiervoor tot een vrijspraak, omdat niet is gebleken van een begin van uitvoering. Weliswaar heeft verdachte goederen bij elkaar verzameld, deze overgoten met een brandbare gel en lucifers in het plafond gestoken, maar dit leidt zonder verder ingrijpen van verdachte niet tot brandstichting. Daarvoor is nog vuur nodig. Er is om die reden nog geen sprake geweest van een begin van uitvoering en dus is geen sprake van een poging tot brandstichting.
Voorbereiding van opzettelijke brandstichting
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen en de stof (hierna: de middelen) bestemd waren tot het begaan van het misdrijf, zoals in de tenlastelegging is omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of de middelen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte diverse huisraad in een kamer heeft verzameld en deze heeft bespoten met een brandbare gel. Ook heeft verdachte lucifers in het plafond gestoken. De gel en de lucifers zijn bij uitstek geschikt om brand te stichten. Volgens de ter plaatse gekomen brandweer heeft verdachte met het bijeen brengen van deze middelen een zeer brandbare situatie gecreëerd.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte bij aankomst van de verbalisanten heeft verklaard ‘Ik moet mijn huis uit en dat accepteer ik niet, ik ben van plan de boel in de fik te steken’. Ook heeft verdachte verklaard dat de vloeistof een brandbare gel zou zijn, zodat de huisraad goed zou kunnen branden. Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet heeft gehad een brandstichting voor te bereiden en dit misdadige doel dus voor ogen heeft gehad.
Op grond van het voorgaande en de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de huisraad, de brandbare gel en de lucifers die verdachte voorhanden heeft gehad gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn – mede gelet op het daarvan gemaakte gebruik door verdachte – voor de brandstichting.
Aldus is bewezen dat de middelen bestemd waren tot het begaan van dat misdrijf en dat sprake is van het voorbereiden van opzettelijke brandstichting zoals subsidiair is tenlastegelegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage zijn opgenomen bewezen dat verdachte
1.
op 7 december 2018 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een Molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad;
2, subsidiair:
op 1 februari 2019 te Amsterdam ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting, opzettelijk in zijn woning aan de [adres 1]
- een verzameling van brandbare goederen met een brandbare gel er over heeft gegoten en
- lucifers heeft gestoken in het plafond van voornoemde woning,
waardoor hij, verdachte, deze verzameling van voorwerpen en stoffen, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

Vrijwillige terugtred bij feit 2 subsidiair
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht slechts sprake is, indien de gedragingen van verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn. Of dit het geval is hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
Uit het strafdossier volgt dat verdachte de voorbereiding van het misdrijf zoals hiervoor omschreven heeft afgerond en daarna op enig moment naar zijn buurman is gegaan om hem te waarschuwen. Ook heeft verdachte de buurman verzocht de politie te bellen. Om 12:19 uur hebben de verbalisanten een melding van de buurman ontvangen inhoudende dat een verwarde man aan de [adres 1] heeft gedreigd zijn huis in de brand te steken. De verbalisanten zijn om 12:27 uur ter plekke gekomen. De verbalisanten hebben verdachte aangetroffen in zijn woonkamer in de hiervoor omschreven zeer gevaarlijke situatie.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verdachte zijn buurman heeft ingelicht niet maakt dat hij vrijwillig is teruggetreden. Verdachte heeft namelijk in de tijd tussen de melding en het arriveren van de verbalisanten en de brandweer niets veranderd aan de feitelijke situatie. Dat verdachte niet vrijwillig is teruggetreden blijkt ook uit het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij hulp wilde, maar als de hulp niet kwam hij alsnog de boel in de fik zou steken, dat hij heel daadkrachtig is en het huis alsnog in de brand steekt als hij weer terug kan naar het huis.
Het verweer op vrijwillige terugtred voor het bewezen geachte feit 2 subsidiair wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis

6.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage van de psycholoog J.M. Oudejans, waarin wordt geadviseerd verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren ten aanzien van beide feiten, verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en hem voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar de Pro Justitia rapportage van psychiater S.A.N. Renkema - ten aanzien van feit 1 verzocht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en daarom een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw verzocht aan verdachte niet de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen. Verdachte kan de benodigde hulp krijgen binnen het kader van de BOPZ. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de conclusies uit de Pro Justitia rapportages te volgen en verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van de omtrent verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportage van 25 april 2019, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. J.M. Oudejans, en de Pro Justitia rapportage van 19 april 2019, opgemaakt door psychiater S.A.N. Renkema, welke de psychiater ter terechtzitting van 14 mei 2019 heeft toegelicht.
Beide deskundigen hebben bij verdachte een ziekelijk stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie geconstateerd. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat tussen de beide rapportages een verschil bestaat in de conclusies die worden getrokken ten aanzien van de beïnvloeding van deze ziekelijke stoornis van de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte en de mate van toerekening van deze gedragingen aan verdachte.
De Pro Justitia rapportage van psychiater S.A.N. Renkema houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Gesteld kan worden dat betrokkene door deze oordeels- en kritiekstoornis het gevaar van het voorhanden hebben van een molotovcocktail verminderd inzag. Er wordt geadviseerd hem dit in enige mate verminderd toe te rekenen. Er is echter zeker geen sprake van een rechtstreeks causaal verband. Dit is anders ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde. Hier is wel sprake van een rechtstreeks causaal verband tussen zijn psychotische stoornis, waardoor het verdachte ontbreekt aan inzicht in de gevaarlijkheid van de situatie, en zijn handelingen. Daarom wordt geadviseerd dit niet aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico is hoog, maar dit lijkt vrijwel volledig samen te hangen met de psychotische stoornis. Geadviseerd wordt een maatregel ex artikel 37 Sr op te leggen.
De Pro Justitia rapportage van GZ-psycholoog drs. J.M. Oudejans houdt onder meer het volgende in, zakelijk weergegeven:
Er kan worden geconcludeerd dat ten tijden van het onder feit 2 ten laste gelegde een rechtstreeks en volledig verband bestond tussen de ernstige paranoïde waanbelevingen in het kader van schizofrenie, te weten de psychotische overtuiging dat er chips in zijn hoofd zijn geplaatst, en het onder feit 2 ten laste gelegde feit. Ook ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde is het zeer aannemelijk dat psychotische motieven een centrale rol hebben gespeeld bij het besluit om een molotovcocktail te vervaardigen en voorhanden te hebben en er is geen enkele aanwijzing die aannemelijk maakt dat niet-pathologische motieven een significante rol hebben gespeeld bij het onder 1 ten laste gelegde. Geconcludeerd wordt dat de psychotische pathologie volledig en rechtstreeks heeft doorgewerkt en dat beide feiten hem niet kunnen worden toegerekend.
Bij afwezigheid van adequate behandeling van de paranoïde schizofrenie zullen de kwellende paranoïde-psychotische belevingen en akoestische hallucinaties blijven bestaan. De kans op herhaling van feiten als ten laste gelegd is dan ook op relatief korte termijn erg hoog. Om de kans op recidive te verkleinen, is behandeling noodzakelijk. Geadviseerd wordt om verdachte in het kader van een artikel 37 Sr maatregel te behandelen.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusies en het advies van de psycholoog met betrekking tot de toerekening van feit 1 en feit 2 aan verdachte. Het is de rechtbank duidelijk geworden dat niet positief kan worden vastgesteld dat een causaal verband bestaat tussen de vastgestelde ziekelijke stoornis van verdachte en zijn handelen met betrekking tot de molotovcocktail. De rechtbank is echter met de psycholoog van oordeel dat het - gezien de verklaring van verdachte inhoudende dat hij stemmen hoort en dat hij sinds enkele maanden geen antipsychotica meer slikt – zeer aannemelijk is dat de ziekelijke stoornis ook bij dit feit een centrale rol heeft gespeeld.
De bewezen geachte feiten kunnen verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis niet worden toegerekend
.Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Gelet op de inhoud van de rapportages en hetgeen de psychiater Renkema ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank de kans groot dat verdachte zonder behandeling zal terugvallen in een psychose en zich - ten gevolge daarvan - wederom schuldig zal maken aan een soortgelijk feit. De rechtbank is bovendien van oordeel dat verdachte - indien hij terugvalt in een psychose - gevaarlijk is voor zichzelf en voor anderen.
De rechtbank zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, bepalen dat verdachte voor de termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37, 46, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en Munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
ten aanzien van feit 2, subsidiair:

voorbereiding van opzettelijk brand stichten.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat hem van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Gelast dat verdachte,
[verdachte] ,voor de termijn van
1 (één) jaarin een
psychiatrisch ziekenhuiszal worden geplaatst.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2019.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.